Hallelu-JaH - alle eer aan JaHUaH
  

אָבִיר - ’Abir
de Machtige van Ja‘aqobh / Isra’el

André H. Roosma
26 juni 2014

Het woord komt slechts 6 keer voor in de Tanakh - het Eerste Testament van de Bijbel: אָבִיר - ’Abir [H46]. Dat is een keer in Genesis (49: 24); twee keer in de Psalmen (132: 2, 5); en drie keer bij de profeet Jesha‘-jahu (1:24; 49:26; 60:16).

Al die keren wordt אָבִיר vertaald met de Machtige, en gaat het over de Machtige van Ja‘aqobh, waarbij één keer Ja‘aqobh ’s nieuwe naam Isra’el wordt gebruikt (in Jesha‘-jahu 1:24).

Bijvoorbeeld in Genesis, in de zegen die Ja‘aqobh namens God geeft aan zijn zoon Josef, staat (mijn vertaling):

   22  Josef is een jonge vruchtbare boom, een jonge vruchtbare boom bij een bron. Elk van zijn takken loopt over de muur.
   23  Boogschutters hebben hem verbitterd, beschoten en hem achtervolgd,
   24  maar zijn boog bleef gespannen; zijn armen en handen zijn gesterkt door de handen van de Machtige van Ja‘aqobh, – vandaar dat hij een herder is, een bouwsteen in Isra’el –
   25  door de God van je vader, Die je zal helpen, en door de Almachtige, Die je zal zegenen met zegeningen uit de hemel van boven, met zegeningen uit de watervloed, die beneden ligt, met zegeningen van borsten en baarmoeder.

De woordenboeken geven aan dat het bij אָבִיר - ’Abir om een oud woord gaat, zoals enigs­zins bevestigd lijkt te worden door de plaatsen waar het in de Tanakh voorkomt: voornamelijk in Genesis en in poëtische teksten die vaak oude kenmerken beter behouden hebben.

Maar wat zegt het woord אָבִיר - ’Abir zélf ons?

Gezien, dat het om een oud woord gaat, ligt het voor de hand om te kijken naar de oude schrijfwijze.1 Daarin stond er: ’alp: ossekop; eerste, prominente, beschermende baitu: tent/huis, 'in' jad: arm met open hand, zijtak raisu: gezicht van opzij. We herkennen hierin: ’alp: ossekop baitu: tent/huis - abh - de sterke, machtige of eerste van het huis / van de familie: vader, patriarch, stichter. En het symbool raisu: gezicht van opzij - meestal gebruikt als aanduiding voor God of een bijzonder machtig persoon. Daartussen de jad: arm met open hand, zijtak - gevende hand, ook wel gebruikt als achter­voegsel voor mijn. Een voor de hand liggende betekenis is dan ook: Mijn Vader, God.
Gezien de context waarin het wordt gebruikt, kunnen we er vooral ook in zien: de God van mijn voorvader.

Ziet u, hoe mooi al deze noties passen bij de hele context van de passage uit Genesis, hierboven? Het gaat over de machtige hand van God, Die kracht en soeplesse ver­leen­de aan de handen van Josef, en (vers 25) Die de God van zijn vader was. De tekst geeft ons zo als het ware de uitleg bij dit oude en mogelijk voor sommigen wat min­der bekende woord.

De vertaling de Machtige klopt op zich, maar doet mijns inziens wat te kort aan de intimiteit en ver­bonden­heid die óók in het woord zit. De vader of het familie-hoofd had zijn kinderen lief én zorgde voor alle nodige bescherming. Wanneer JaHUaH, de God van Isra’el, die rol vervult, doet Hij dat met alle macht en dus grondig. Wow, wat een basis...

We zien deze combinatie van verbondenheid, intimiteit én grote macht ook duidelijk terug in de genoemde passages uit de profetieën van Jesha‘-jahu, bijv. in vers 26b van hoofdstuk 49:

... en al het levende zal weten, dat Ik, JaHUaH, uw Redder ben, en uw Verlosser, de Machtige van Ja‘aqobh.

Hallelu JaH !


Noten

1 Meer informatie over het hier bedoelde vroeg-Bijbelse schrift in: André H. Roosma, ‘De geschreven taal van Abraham, Mozes en David – Pictografische wortels en basisnoties in de structuur van het vroeg-Bijbelse schrift.pdf document, Hallelu-JaH! werkdocument, januari 2011.

Er zijn nog twee varianten van het woord אָבִיר - ’Abir [H46] die in de Bijbel voorkomen.
Een waarschijnlijk afgeleide, menselijke variant is: אַבִּיר - ’abbir [H47] - machtige. Ook is hier een interpretatie van de oude symbolen mogelijk in de zin van een pariarch of familiehoofd (’alp: ossekop baitu: tent/huis) die de hoogste/machtigste is onder zijn gelijken, of die gegeven, d.w.z. aangesteld is door God (jad: arm met open hand, zijtak raisu: gezicht van opzij) (o.a. 1 Sam. 21: 7).
Voor de andere variant אַבִּיר - ’abbir [H47] moeten we het eerste symbool heel letterlijk nemen: ’alp: ossekop; eerste, prominente, beschermende - een os, en dan wel een zeer grote soort; denk aan de gedomesticeerde oer-os - in (baitu: tent/huis, 'in') de hand (jad: arm met open hand, zijtak) van God (raisu: gezicht van opzij; de hogere Ander (God)), of thuis gegeven aan God (als offer). Dit woord komt onder andere voor in Jes. 34: 7 en Psalm 50: 13; door de NBG daar vertaald met buffel resp. stier. Deze grote os at in de wildernis van de grond; ik zie dan ook geen noodzaak om in Psalm 78: 25 het meervoud אַבִּירים - ’abbirim ineens met ‘engelen’ te vertalen, waar beschre­ven werd hoe de Israëlieten in de wildernis door God werden onderhouden via het manna dat ook zij daar op de grond vonden (het meervoud en de Masoretische beklinkering maken een uitleg vanuit de eerste betekenis van ’Abir onaan­nemelijk zoniet onmogelijk).

Merk op, dat deze twee betekenissen elkaar beïnvloed zullen hebben, waardoor de betekenis van een menselijke machtige iets kreeg van de macho uitstraling van die grote oer-os.
Een ver­menging van deze twee zien we o.a.in Job 34: 20 „... Hij doet de machtige / de oeros [beide als gevreesde wezens tegen wie je als mens weinig begint] (zich) omdraaien, zonder iets in de hand te hebben [dus geen stok o.i.d.].
Zo’n ver­menging van deze twee lijkt ook aan de orde in Job 24: 22-23, waar Job in een soort poëtische vorm met deze begrippen speelt. Enerzijds is deze passage illustratief wat betreft deze grote ossen en hun domesticering. Hij is namelijk te lezen als: „Ook leidt hij de grote ossen door zijn kracht; als deze opstaat kan men zijn leven niet veiligstellen (d.w.z. niets kan tegen hem op), maar biedt men hem veiligheid, dan kan men erop steunen, al moet je ze wel in de gaten blijven houden (letterlijk: zijn ogen zijn op hun wegen)”. Anderzijds kan men deze passage lezen als gaande over mensen (‘machtigen’) die zichzelf a.h.w. als zo’n machtige os zien of zelfs daarover heersen. Het erop volgende vers (24) gaat op die interpretatie verder en zegt in feite dat God ze in een oogwenk kan wegdoen. Alleen HIJ is DE Machtige!

Hij’s de machtige van Israël is de eerste regel van het refrein van het lied Als God Zijn Stem Doet Horen in Israël (Opwekking 367).


Reacties

naam: *
e-mail: * (wordt niet openbaar gemaakt)
website: (optioneel)
reactie:
Ik wil graag dat mijn reactie hier wel / niet opgenomen wordt.
* = verplicht veld


Vorige artikel: ‘De רוּחַ הַקֹּדֶש - de Ruach ha-Qodesh – De Heilige Geest – niemand minder dan God Zelf’.


home  home ,  nieuws index  ,  artikelen index

  
bloemdecoratie 

Bedankt voor uw belangstelling!

bloemdecoratie