Het schrift ging alvast vooruit
Hoe JaHUaH de weg bereidde voor het Evangelie in Griekenland
en Rome al in de tijd toen Isra’el van Hem afweek Deel I.
André H. Roosma 12 oktober 2015
In dit artikel neem ik u mee naar de tijd van David en Salomo, de
laatste koningen van het verenigd koninkrijk van Isra’el. Dat is rond
het jaar 1000 voor Christus. De regering van David was zodanig geweest dat
alle naties rond Isra’el, en zelfs in de wijde omgeving, van hen had
gehoord, en vooral van hun God, Die men kende bij de glorierijke
vierletterige Naam JaHUaH of de verkorte drieletterige versie:
JaHU.1
Als zodanig hadden ze eraan meegewerkt de grootse Naam van de God van
Isra’el bekend en gerespecteerd te maken in de hele wereld.
Archeologische opgravingen hebben laten zien dat zelfs eeuwen later al die
volken nog steeds wisten van JaHU, de God van Isra’el.
Toen de regering van Salomo eindigde, kwam er meteen ook een einde aan
het verenigde koninkrijk van Isra’el. Dit was grotendeels te wijten
aan ontrouw van Salomo en de Israëlieten jegens JaHUaH. Ze lieten
Hem niet Koning zijn, en daardoor was de zoon van Salomo alleen nog maar
koning over het zuidelijke deel van Isra’el: Jehudah. De Noordelijke stammen kregen een andere koning en
gingen verder onder de naam Isra’el.
Vanaf dat punt zien we een lijn van toenemend geestelijk verval, met
slechts enkele oplevingen, zowel in Jehudah
als in Isra’el. De consequentie daarvan was dat eerst Isra’el,
en later ook Jehudah, onder vreemde
heerschappij kwamen. Hun koningen werden verwijderd van hun posities, al
hun steden werden tot een puinhoop gemaakt en verbrand, hun edelen en
degenen die geleerd hadden of een vak beheersten werden op wrede wijze
afgevoerd naar gebieden ver weg van hun geboortegrond. De glorieuze
Naam van hun God werd onder de volken gelasterd als gevolg hiervan.
Mensen herinnerden zich Zijn glorieuze overwinningen in het verleden, maar
het leek erop dat de (af)goden van de Assyriërs en de Babyloniërs nu
sterker waren. Deze buitengewoon droevige dingen gebeurden in de achtste
(Isra’el) respectievelijk de zesde
(Jehudah) eeuw voor
Christus.
Een parallelle ontwikkeling: het Paleo-Hebreeuwse schrift naar het
noordwesten
Al het bovenstaande is tamelijk breed bekend. Wat minder bekend is, is
een grootse historische ontwikkeling die zich parallel hieraan voltrok.
In de tijd van de aartsvaders tot de Richters had Isra’el een
bijzonder en uniek-effectief, gemakkelijk te leren schrift, dat verschilde
van al de schriftsoorten van andere volken (zoals
Egyptische hieroglyfen, Babylonisch spijkerschrift overgenomen van de
Sumeriërs, etc.).2 Dit schrift maakte een eenvoudige
verspreiding van Gods instructies via de Torah mogelijk, alsmede
verscheidene latere boeken van de Tanakh (voor
christenen het Eerste Testament). Ten tijde van David en Salomo had dit schrift zich ontwikkeld tot wat nu
bekend staat als het Paleo-Hebreeuws. De meeste buurlanden van
Isra’el gebruikten een er sterk op lijkende variant; vroeg
Aramaees, Moabitisch en Fenicisch zijn daarvan het meest bekend.
Ten tijde van de negende eeuw voor Christus hadden de verschillende
Griekse volken allerlei verschillende schriftsoorten, hetgeen de groeiende
handel over grotere afstanden hinderde. Ziende hoe dit schrift de
Semitische volken al ongeveer een millennium goed diende, adopteerden
de Grieken dit schrift. Natuurlijk pasten ze het een beetje aan, in de loop
der jaren kozen ze ook consequent voor de richting: van links naar rechts
(tot die tijd was het vaak van rechts naar links of
boustrofedon - letterlijk: zo de os ploegt, dus
heen-en-weer: een regel van links naar rechts en de volgende regel van
rechts naar links, etc.). Daarbij werden een aantal symbolen
gespiegeld. Ook voegden ze symbolen toe, of hergebruikten bestaande
symbolen voor klanken die de Semieten niet hadden. Het Griekse alfabet is
dus een aangepaste versie van het Paleo-Hebreeuwse ’aleph-bet,
zoals gebruikt in de tijd van David en Salomo. Het is geadopteerd in de tijd
toen noordelijk Isra’el in ballingschap was. Het is waarschijnlijk dat
Isra’elieten en andere Semieten die naar Griekenland vluchtten, juist
vóór de Assyrische ballingschap, bijdroegen aan deze adoptie.
Bijna twee eeuwen later, rond 600 voor Christus, rond de tijd dat de Joden
hun Babylonische ballingschap ingingen, vond er nóg een adoptie van dit
schrift plaats. Dit keer was het de Romeinse, Latijns-sprekende wereld die het
schrift overnam van de Grieken en Feniciërs, het opnieuw ietwat aanpassend.
Ook hier waren er waarschijnlijk Isra’elieten - dit keer Joden
- die naar het westen vluchtten, die bijdroegen aan de overname.
Wat dit allemaal zo belangwekkend maakt, is dat dit alles de weg
bereidde voor de verspreiding van geschreven versies van het Evangelie,
een 600 jaar later. Dat in beide gevallen, angstige mensen van het oude Isra’el zonder het
te weten bijdroegen aan de verspreiding van hun schrift naar Europa en
later naar de hele wereld, laat zien Wie de Architect van dit alles was.
Wat het verhaal nog aparter maakt, is dat de Joden, toen ze deels
terugkeerden uit hun Babylonische ballingschap, niet in staat waren
geweest, hun eigen prachtige Paleo-Hebreeuwse schrift te behouden. Zij hadden
het Keizerlijk Aramese schrift overgenomen, dat gebruikt werd door hun
Babylonische onderdrukkers. Dit was een verre nakomeling van het Vroeg
Aramees, een zuster-schrift van het Paleo-Hebreeuws, maar was veel aangepast
doordat veel vreemde koninkrijken en heersers Babylon overheersten gedurende
de tijd tussen Mosheh (Mozes) en de tijd dat de
Joden daar waren (bijna een millennium later!).
De ontwikkeling van de lettertekens
Hieronder zal ik illustreren hoe de letters van het oude schrift van
Isra’el (bovenste rij in elke afbeelding)
aan de basis stonden van onze (Latijnse) letters
(linksonder), zodanig dat onze letters vaak de
oude karakters beter benaderen dan de letters van het Hebreeuwse
vierkantschrift van de Joden (rechtsonder),
afgeleid van het Keizerlijk Aramees uit de zesde tot vijfde eeuw voor
Christus.
Het eerste symbool van het oude Semitische schrift uit de tijd van de
aartsvaders en Mosheh was een afbeelding van de kop van een os. In die tijd
was het meest prominente beest in het dierenrijk de oer-os, de voorvader
van de meeste soorten koeien die we wereldwijd vandaag de dag hebben. Hij
had een schouderhoogte tot 2 meter en had er geen moeite mee om een leeuw
op zijn machtige hoorns te nemen en hem een eind weg te smijten. Het stond
voor de eerste of belangrijkste van iets en werd geassocieerd met de
glottisslag – het was alsof wanneer je een van deze machtige dieren
zag, je adem in je keel stokte... In het vroege Paleo-Hebreeuws raakte dit symbool gereduceerd tot drie rechte
lijntjes. De Grieken zetten de ossenkop op zijn hoorns: Α, gebruikten hem voor de a-klank, en noemden hem alpha.
De Romeinen namen deze over, en noemden hem eenvoudig A. Door hem een
beetje te draaien kan ik nog steeds de ossenkop erin herkennen. In het Aramees raakten de drie streepjes hun plek ten opzichte van elkaar
wat kwijt. Hier kan ik echt de ossenkop niet meer herkennen.
Het tweede symbool van het oude Semitische schrift was de plattegrond van
een tent of klein huis, meestal getekend met het toendertijd gebruikelijke
afscheidingsgordijn of wandje voor de privacy van de vrouwen. Het
symboliseerde ook het uitgebreide gezin en het gezinsleven. In het vroege Paleo-Hebreeuws raakte dit symbool gereduceerd tot iets dat
lijkt op onze kleine letter b. De Grieken draaiden hem en sloten de ingang:
Β, en noemden hem beta. De Romeinen
noemden hem gewoon B. Door hem een beetje te draaien kan ik nog steeds
de oorspronkelijke plattegrond van het huisje erin herkennen, zij het dat de
ingang afgesloten raakte. In het Aramees ging de scheidingswand voor de privacy van de vrouwen
verloren.
Het derde symbool van het oude Semitische schrift is ietwat onzeker.
De orientatie van de oudste vorm variëerde (hoek boven- of onderaan).
Waarschijnlijk was het een afbeelding van een voet of van een stuk
gereedschap van bouwers dat eruit zag als een stok met een hoek erin. Het
symboliseerde de basis van iets en de notie van het werkwoord dragen. In het Paleo-Hebreeuws was de hoek altijd aan de bovenzijde. De Grieken
adopteerden dit symbool vrij recht-toe-recht-aan: Γ, en noemden het gamma. Via een omweg werd het de basis
van de letters C en G in het Latijnse schrift (de Etrusken hadden geen G en vormden eerst de C, later werd de
G door de Romeinen erbij overgenomen). In het Aramees kan de vorm van de letter onbewust beïnvloed zijn door de
naam gimel, gerelateerd aan gamal - kameel, er wordt gezegd
dat deze een beetje lijkt op de poot en voet van een kameel.
Het volgende symbool van het oude Semitische schrift was de afbeelding
van een deur, een driehoekige of een rechthoekige variant, op de paal
waarop hij draaide. Het symboliseerde de noties van ingang, binnengaan en
beweging. De Grieken namen de driehoekige variant tamelijk ongewijzigd over: Δ, en noemden deze delta. De Romeinen
kopiëerden meer de rechthoekige vorm, deze spiegelend omdat ze van links
naar rechts schreven: D. In het Aramees raakte de vorm van de letter bijna onherkenbaar
vereenvoudigd.
Dan komt een van de meest voorkomende en meest interessante symbolen van
het oude Semitische schrift. Het beeldde een menselijke figuur af met
geheven handen en gebogen knieën. Het stond voor de noties van gelukkig-zijn,
vreugde, ontzag, genoegen, aanbidding en leven. Ten tijde van de koningen
was het op zijn kant gezet en had het het lichaam en de benen verloren. Omdat de Grieken niet al de Semitische h-achtige klanken hadden,
gebruikten zij deze letter voor de e-klank. Zowel de Grieken als de
Romeinen namen het Paleo-Hebreeuwse symbool vrij recht-toe-recht-aan over, met
alleen een spiegeling, als in de Griekse Ε en de Latijnse E, die ze epsilon respectievelijk E noemden. In het Aramees raakte de vorm van de letter onherkenbaar veranderd; en
mogelijk doordat het Aramees en het jodendom sterk door het Hellenisme
beïnvloed raakten, raakte de meest waarschijnlijke oorspronkelijke naam
Áh of Há vervangen door Hé.
De oude letter wawu stelde een tentharing of -pin voor. Behalve een
willekeurige pin, symboliseerde hij ook de noties van verbinding, zekerheid,
of een plant in de aarde. Hij veranderde in de loop der tijden heel weinig. De Grieken gebruikten deze letter voor de upsilon: Υ, waarvan de Latijnse Y en U/V
(oorspronkelijk één letter!; later ontwikkelde zich
hieruit ook de w, door de Engelsen nog steeds ‘dubbele u’
genoemd), en als basis voor de digamma: Ϝ (later werd deze niet meer gebruikt), waaruit de Romeinen de F afleidden. Tussen twee haakjes, dat de
Grieken twee series letters uit de wawu afleidden: de klinker Υ (die later splitste in
de Latijnse Y en U en de medeklinkers V en W) en de medeklinker Ϝ, versterkt bij mij de observatie dat de
oude Semitische wawu zowel als de medeklinker w én als de klinker u
functioneerde, al in een heel vroeg stadium. Het verhaal dat het
Paleo-Hebreeuws een puur medeklinker-schrift zou zijn, is voor mij een
fabel. Ook in het Aramees bleef de vorm van deze letter tamelijk stabiel.
De oude letter zan of zayit beeldde waarschijnlijk een soort
zeis af. Hij symboliseerde alles van metaal en alles van waarde en de noties
van maaien of snijden. Vóór de uitvinding van het smelten van metaal, was
hij verbonden met olijfbomen en olijfolie. De Grieken gebruikten deze letter tamelijk ongewijzigd voor de zeta:
Ζ, waarvan de Latijnse Z is
afgeleid. In het Aramees raakte de vorm van de letter zó vereenvoudigd dat onze Z het
origineel dichter benadert.
De oude letter chet was de afbeelding van een tentdoek of een
scheidingsgordijn. Hij stond zowel dáárvoor, als voor een willekeurige
afscheiding of grens en voor menselijke of dierlijke huid of vlees. De Grieken gebruikten een vereenvoudigde vorm van deze letter voor de
eta: Η, en de Romeinen gebruikten
hem als de Latijnse H. Ik denk dat de Grieken ook hun letter
chi: Χ van een andere vroege vorm
van de chet afleidden, een die leek op een gevlochten koordje. Daar
is de klank-gelijkenis meer prominent (vgl. onze
ch die gebruikt wordt om Westerlingen zowel de Griekse chi als de
Semitische chet te leren). In het Aramees en het latere Hebreeuwse vierkantschrift, raakte de vorm van
deze letter zozeer vereenvoudigd dat onze Latijnse H meer lijkt op de
oorspronkelijke vorm.
< wordt vervolgd in Deel II >
Hallelu JaH !
Noten
1 |
De glorierijke Naam van God geef ik hier zo goed
mogelijk weer vanuit het oudste Hebreeuwse origineel, in plaats van deze
grootse Naam van de Allerhoogste te vervangen door een alledaags woord zoals
‘HEER’. Voor meer achtergrond informatie zie:
- ‘De wonderbare en liefelijke Naam van de God Die er was, Die er is, en
Die er zijn zal’ , uitgebreide Accede!/Hallelu-JaH! studie (ca. 90 p.), juli 2009.
- ‘„IK BEN met u!” – Leven vanuit de belofte van
Gods heerlijke Naam’ , Accede! / Immanuel
levensstijl web-artikel, nov. 2010.
- ‘Leven, veiligheid en verbondenheid in blijde aanbidding, uit de hand van
God’,
Hallelu-JaH! web-artikel, januari 2011.
Meer op de artikelen-pagina. |
2 |
Meer informatie over het hier bedoelde vroeg-Bijbelse
pictografische schrift in: André H. Roosma, ‘De geschreven taal van Abraham, Mozes en
David – Pictografische wortels en basisnoties in de structuur van
het vroeg-Bijbelse schrift’ , Hallelu-JaH! werkdocument over
het oude Semitische en Paleo-Hebreeuwse schrift, januari 2011. |
|