Hallelu-JaH - alle eer aan JaHUaH
  

Namen in de Bijbel (6)
Enkele mannen: יַעֲקֹב, עֵשָׂו, לֵוִי, מָרדְּכַי

André H. Roosma
2 augustus 2014

Na een tiental vrouwennamen en een aantal namen die de rijke Naam van God bevatten, in deze serie over namen in de Bijbel, hier nog enkele opmerkelijke mannen-namen. Ik neem er meteen maar twee samen; ze waren een tweeling.

יַעֲקֹב - Ja‘aqobh en עֵשָׂו - ‘Ēsāu

De namen יַעֲקֹב - Ja‘aqobh [H3290] en עֵשָׂו - ‘Ēsāu [H6215] zijn redelijk bekend. Van hun geboorte staat vermeld: „En de eerste kwam te voor­schijn, rossig, helemaal als een haren mantel; en men gaf hem de naam ‘Ēsāu. En daarna kwam zijn broer te voorschijn, wiens hand ‘Ēsāus hiel vasthield; en hem noemde men Ja‘aqobh. En Jitschaq was zestig jaar oud bij hun geboorte.” (Genesis 25: 25-26)

Om wat hier beschreven wordt te begrijpen, is het goed, deze twee namen even te introduceren zoals ze geschreven werden in het oude schrift.1
‘Ēsāu was daarin: ‘ajnu: oog; zien, visie sin/samekh: palmboom; Boom des Levens wawu: tentharing, pin. Hier staat: hij oogde als een palmboom-stam; ja, die zitten vol vezels en uitsteeksels en dergelijke - ze zijn erg ruw en een beetje rood-bruin van kleur. ‘Ēsāu's uiterlijk deed daaraan denken.
Dan zijn broer Ja‘aqobh: jad: arm met open hand, zijtak ‘ajnu: oog; zien, visie quph: opgaande zon baitu: tent/huis. Dit is iets lastiger te ontcijferen. We moeten dan eerst zien dat ‘ajnu: oog; zien, visie quph: opgaande zon baitu: tent/huis - ‘āqēbh [H6119] de achillespees is, die toeziet op (‘ajnu: oog; zien, visie) het omhoog gaan (quph: opgaande zon) van je lichaam (baitu: tent/huis, 'in'; je ‘aardse tent’). We lazen dat Ja‘aqobh zijn broer’s hiel of achillespees met zijn hand (jad: arm met open hand, zijtak) vasthield. Dit was kenmerkend voor Ja‘aqobh, ook in zijn verdere leven. Hij pakte anderen op een kwetsbare plek en wat hij vasthad, liet hij niet snel los...

Namen in de bijbel hebben vaak te maken met iets rond de geboorte. Bij Ja‘aqobh en ‘Ēsāu had het te maken met wat men bij de geboorte aan hen zelf zag. In het eerste artikel over de palmboom besprak ik al hoe treffend de naam Issaskhar de situatie rond zijn verwekking weergaf. Bij de volgende man, een eerdere zoon van Lē’āh, was dat ook zo.

לֵוִי - Lēvi

Ja‘aqobh had moeite met loslaten, zoals ik al zei. Met zijn moeder bedacht hij zelf een verwissel-truc ten opzichte van zijn broer en tegenover zijn vader, zogenaamd om Gods plan voortgang te laten hebben. Maar toen zijn aanstaande schoonvader een zelfde verwisseltruc toepaste, was hij er niet van gediend. Naast de God toege­wijde maar uiterlijk wat minder mooie Lē’āh, wilde hij persé tóch ook de Rāchēl waar hij verliefd op was geworden, al diende die ook afgoden. Twee vrouwen gaf natuurlijk jaloezie en ellende; zo had God het niet bedoeld.
Zonen waren belangrijk in die tijd. In hen leefde men voort. Lē’āh hoopte dus vurig, dat als zij Ja‘aqobh zonen zou geven, dat hij haar dan ook belangrijker zou gaan vinden. Dat zien we weerspiegeld in de naam van de derde zoon die ze ter wereld brengt: לֵוִי - Lēvi [H3878], in het oude schrift: lam: herdersstaf wawu: tentharing, pin jad: arm met open hand, zijtak. Hiermee gaf ze aan waar ze op hoopte, zoals de Bijbel zegt: „Opnieuw werd zij zwanger, baarde een zoon, en zei: Nu zal mijn man zich ditmaal aan mij hechten, omdat ik hem drie zonen gebaard heb; daarom gaf zij hem de naam Lēvi.” (Genesis 29: 34). De tekens zeggen: lam: herdersstaf - herder/leider, wawu: tentharing, pin - pin/verbinding, en het achtervoegsel jad: arm met open hand, zijtak - van mij; dus: de herder zal verbonden zijn aan mij, of, platter: mijn man’s ‘pin’ is van mij (vaak moest ze maar afwachten wanneer ze een keer een nachtje bij haar man mocht slapen, want hij en haar zus gunden het haar niet erg).

מָרדְּכַי - Mordekhai

Bij de vrouwen besprak ik koningin ’Estēr al. Een man die haar enorm tot steun was en stimuleerde om de haar gegeven positie ten goede te gebruiken, was מָרדְּכַי - Mordekhai [H4782]. In de oude schrijfwijze was zijn naam: mu: water, overvloed raisu: gezicht van opzij dalt: deur, ingang kaph: geheven hand jad: arm met open hand, zijtak. Dit zegt dat de overvloed (mu: water, overvloed) van God (raisu: gezicht van opzij) ingang heeft/vindt (dalt: deur, ingang) via de zegenende hand (kaph: geheven hand) van mij (jad: arm met open hand, zijtak). Inderdaad was zijn steun en de zegen van God die hij doorgaf essen­tieel in het hele proces dat leidde tot het behoud van het Joodse volk in die dagen!

Hallelu JaH !


Noten

1 Veel achtergronden en uitleg over het hier bedoelde vroeg-Bijbelse schrift in: André H. Roosma, ‘De geschreven taal van Abraham, Mozes en David – Pictografische wortels en basis­noties in de structuur van het vroeg-Bijbelse schrift.pdf document, Hallelu-JaH! werkdocument, januari 2011.

Reacties

naam: *
e-mail: * (wordt niet openbaar gemaakt)
website: (optioneel)
reactie:
Ik wil graag dat mijn reactie hier wel / niet opgenomen wordt.
* = verplicht veld


Vorige artikelen in deze serie ‘Namen in de Bijbel’:
(1) Inleiding’;
(2) Enkele belangrijke vrouwen: חוה, שׂרה, הגר’;
(3) Meer belangrijke vrouwen: חַנָּה, מִריָם, רוּת, אֶסתֵּר’;
(4) Nog enkele opmerkelijke vrouwen: תָּמָר, רָחַב, בַּת־שֶׁבַע’;
(5) Namen die verwijzen naar de Godsnaam JaHU.

Volgende artikelen in deze serie ‘Namen in de Bijbel’:
(7) Nog enkele mannen: נִמרוֹד, מוֹאָב, חַגַּי’;
(8) Een heel bijzondere man: יְהוּדָה - Jehudāh’;
(9) De נֹצְרִים - Notsrim / نَصارى - Natsārā’;
(10) De שֹֽׁמְרִים - Shomrim / Σαμαριται / Samaritanen’.

 
home  home ,  nieuws index  ,  artikelen index

  
bloemdecoratie 

Bedankt voor uw belangstelling!

bloemdecoratie