De lofzang-koren van David
David toont zich een waardige vertegenwoordiger van Jehudah
André H. Roosma 16 mei 2015
Een van de dingen waarom David later bekend stond, was het feit dat hij
zelf veel zong en liederen componeerde, en dat hij in Isra’el zangers
aanstelde (zie bijv. Nechemjah 12: 24). Nee, daarbij ging het niet om zomaar een koortje...
de koren die David aanstelde bestonden vaak uit honderden getrainde zangers
die uit volle borst JaHUaH loofden en zo het hele volk Isra’el
voorgingen in de lof en aanbidding jegens JaHUaH 1 (zie bijv. 1 Kron.23:1-32; 25:1-26). Een mooi voorbeeld
van een passage waarin we daar iets van zien is de volgende.
Het ophalen van de ark van JaHUaH naar Jerushalaïm
1 En hij [David] bouwde voor zichzelf huizen in de stad van
David; en hij stelde voor de ark van God een plaats vast, en spande voor
haar een tent. 2 Toen zei David: Niemand mag
de ark van God dragen, dan alleen de Levieten; want hen heeft
JaHUaH gekozen, om de ark van God te dragen, en om Hem te dienen tot
in eeuwigheid.
3 Ook riep David heel Isra’el bijeen naar
Jerushalaïm, om de ark van JaHUaH te laten
opgaan naar haar plaats, die hij voor haar vastgesteld had.
4 En David verzamelde de nakomelingen van
’Aharon en de Levieten.
5 Voor de nakomelingen van Qehat was Uri’el de leider, en zijn broeders:
honderdtwintig.
6 Voor de nakomelingen van Merari was ‘Asajah de leider, en zijn broeders:
tweehonderdtwintig.
7 Voor de nakomelingen van Gershom was
Jo’el de leider, en zijn broeders: honderddertig.
8 Voor de nakomelingen van ’Elitsaphan was
de leider Shema‘jahu, en zijn broeders:
tweehonderd.
9 Voor de nakomelingen van Chebron was
Eli’el de leider, en zijn broeders: tachtig.
10 Voor de nakomelingen van
‘Uzzi’el was ‘Amminadab de leider, en zijn broeders:
honderdtwaalf. [dus 862 in totaal!] 11 En David riep de priesters Tsadoq en
’Abjatar, en de Levieten ’Uri’el, ‘Asajah en
Jo’el, Shema‘jahu, en
’Eli’el, en ‘Amminadab.
12 En hij zei tot hen: jullie zijn de
familie-hoofden van de Levieten; heilig jullie, jezelf en jullie
broeders, opdat jullie de ark van JaHUaH, de God van Isra’el,
laten opgaan, naar de plaats die ik voor haar vastgesteld heb.
13 Want omdat jullie dit de eerste keer niet
deden, is JaHUaH, onze God, tegen ons uitgebarsten, omdat wij Hem niet
geraadpleegd hadden overeenkomstig de verordening.
14 Toen heiligden zich de priesters en Levieten,
om de ark van JaHUaH, de God van Isra’el, te laten opgaan.
15 En de nakomelingen van de Levieten droegen de
ark van God boven hen, zoals Mosheh overeenkomstig het woord van JaHUaH
had voorgeschreven, met draagbomen op hun schouders. 16 En David zei tot de leiders van de Levieten,
dat zij hun broeders, de zangers, moesten opstellen met muziekinstrumenten,
met luiten, en harpen, en cimbalen, dat zij zich zouden laten horen, om hun
stem te verheffen in vreugde.
17 Dus stelden de Levieten Heiman, de zoon
van Jo’el, en uit zijn broeders ’Asaf, de zoon van Berekhjahu;
en uit de zonen van Merari, hun broers,
’Eitan, de zoon van Qushajahu aan.
18 En met hen hun broeders van de tweede orde:
Zekharjahu, Ben en Ja‘azi’el, en
Shemiramot, en Jechi’el, en ‘Unni, ’Eli’ab, en Benajahu, en Ma‘asejahu, en Mattitjahu, en
’Eliphelehu, en Miqnejahu, en
‘Obhed-’Edom, en Je‘i’el, de bewakers. 19 En de zangers, Heiman, ’Asaf en
’Eitan, lieten zich horen met koperen cimbalen;
20 En Zekharjahu,
en ‘Azi’el, en Shemiramot, en Jechi’el, en ‘Unni, en ’Eli’ab,
en Ma‘asejahu, en Benajahu, met luiten hoog afgestemd [of: met jonge vrouwen (sopranen?)?].
21 En Mattitjahu, en ’Eliphelehu, en Miqnejahu, en ‘Obhed-’Edom, en
Je‘i’el, en ‘Azazjahu, met
harpen laag afgestemd [of: achtsnarige ~], om
het voornaam te laten klinken. 22 En Khenanjahu, de
leider van de Levieten wat betreft het vervoer, instrueerde in het vervoer;
want hij gaf inzicht.
23 En Berekhjah en ’Elqana waren bewakers
van de ark.
24 En Shebanjahu, en
Joshaphat, en Nethan’el, en ‘Amasai,
en Zekharjahu, en Benajahu, en ’Eli‘ezer, de priesters, bliezen [letterlijk: trompetten] op trompetten voor het
aangezicht van de ark van God; en ‘Obed-’Edom en Jechi-jah waren bewakers bij de ark. 25 En het gebeurde: David en de oudsten van
Isra’el, en de oversten van de duizenden gingen heen, om de ark
van het verbond van JaHUaH te laten opgaan, uit het huis van
‘Obed-’Edom, met vreugde.
26 En het was met Gods hulp dat de Levieten de
ark van het verbond van JaHUaH droegen, en zij offerden zeven jonge
stieren en zeven rammen.
27 David was gekleed in een mantel van fijn linnen;
ook al de Levieten, die de ark droegen, en de zangers, en Khenanjah, de leider van de dienst van de zangers; ook
droeg David een linnen priesterhemd.
28 Zo liet heel Isra’el de ark van het
verbond van JaHUaH opgaan, met gejuich, en met bazuingeschal, en met
trompetten, en met cimbalen, en ze lieten muziek horen met luiten en
harpen.
1 Kronieken 15; vgl. 2 Shemu’el 6; 1 Kron.23:1-32; 25:1-26; Neh.12:24
We zien David hier als een waardig vertegenwoordiger van zijn stam, de
Jehudim, dat wil
zeggen: degenen die JaHUaH eer en dank gaven! 2
Ziet u hoeveel mensen hij hier inschakelde bij het overbrengen van de ark
naar Jerushalem en de lofzang en -dans aan God
tijdens dat hele gebeuren? In de verzen 5-10 lezen we over 6 groepen: onder
Uri’el: 120, onder ‘Asajah: 220, onder Jo’el: 130, onder
Shema‘jahu: 200, onder Eli’el: 80,
onder ‘Amminadab: 112. Dat zijn sowieso al 862 mannen in totaal!
Wat zal dat groots geklonken hebben, al die zangers en al die
muziekinstrumenten (vers 19-21)!
En wat zal het een groots feest ter ere van JaHUaH zijn geweest, met
al die dansende mensen! Vers 28 zegt dat heel Isra’el erbij
betrokken was, met gejuich, met bazuingeschal en allerlei andere
instrumenten! En ook David zelf danste en musiceerde uit alle macht mee, in
zijn speciale priesterlijke hemd.
Een beetje een domper in het hele verhaal is het wat we een vers verderop
lezen over de dochter van Saul, die als uitzondering blijkbaar zelf niet
meedeed, en ook niet achter haar man wilde staan in wat hij vol vreugde voor
en met zijn God JaHUaH deed.
29 En het gebeurde,
toen de ark van het verbond van JaHUaH tot aan de stad van David was
gekomen, dat Mikhal, de dochter van Saul, door een venster keek, en de koning
David zag dansen en met vreugde muziek maken. En zij verachtte hem in haar
hart.
Het illustreert dat je zelfs in een huwelijk soms helaas alleen kunt
staan, wanneer je partner God niet volgt zoals jij dat doet... Ik vraag me
wel eens af, waarom David überhaupt met haar getrouwd was... Toch kon ze - zelfs met haar minachting - niet meer de enorme vreugde
ongedaan maken die David daar met al die mensen én -vooral- met God
samen beleefd had die dag!
Wat me in deze geschiedenis ook opvalt, zijn de vele betrokken mannen die
genoemd worden, die een naam hebben die verwijst naar de heerlijke naam van
hun God, JaHUaH: ‘Asajah (gemaakt
door JaH), Shema‘jahu
(door JaHU gehoord), Berekhjahu
(JaHU zegent), Qushajahu (gebogen door JaHU (niet helemaal duidelijk)),
Zekharjahu (JaHU
gedenkt), Benajahu (JaHU heeft (op)gebouwd, of: zoon van JaHU), Ma‘asejahu (werk van JaHU), Mattitjahu (gegeven door JaHU), Miqnejahu (eigendom van JaHU), ‘Azazjahu (JaHU is
machtig/kostbaar), Khenanjahu (JaHU zet neer / vestigt), Berekhjah (JaH zegent), Shebanjahu (JaHU liet toenemen), Jechi-jah (JaH
leeft), en Khenanjah (JaH zet neer / vestigt). Blijkbaar was God
JaHUaH niet alleen belangrijk voor David. Blijkbaar waren er in die
tijd veel ouders voor wie JaHUaH heel belangrijk was rond de geboorte
van hun zonen! En zij voelden zich blijkbaar vrij om de namen van hun zonen
in dankbaarheid te laten verwijzen naar hun God, door een korte versie van die
heerlijke Naam van hun God een onderdeel te maken van de namen van hun zonen!
En die zonen mochten Hem later ook met vreugde dienen, zoals in deze mooie
geschiedenis blijkt.
Hallelu JaH !
Noten
|