We willen weten 1
De drang om alles in onze handen te
hebben, versus kinderlijk vertrouwen in een goede God
André H. Roosma 3 september 2014
Kennis is macht!
Heel de Bijbel door vinden dit thema terug: de mens wil alles weten, om
daardoor de situatie van zijn leven zelf in de hand te hebben. Het begon al in
Genesis 3. De tegenstander preekte de grove leugen dat God
onbetrouwbaar was; dat Hij kwade bijbedoelingen had met wat Hij tegen
ʾAdam en Chuah (Eva) gezegd had, dat Hij hen daarmee onwetend en klein zou willen houden.
Toen Chuah daarop inging en God zo ging wantrouwen, viel haar bestaanszekerheid
weg en werd de boom van kennis van goed en kwaad ineens
“aantrekkelijk, om daardoor verstandig te
worden”. En wat was het resultaat? Een betere wereld? Nee, kapotte
relaties, beschuldiging waar eerder waardering was; en vervreemding van
God, van elkaar, en ja, zelfs van het eigen lichaam...
Sinds die tijd zie ik dat het verlangen naar alles te weten er steeds weer
is. Nu heb ik niets tegen kennis op zich. Maar hier gaat het niet over kennis
op zich, hier gaat het over kennis, en over dingen weten, om daarmee
macht te hebben; macht over situaties, macht over mede-mensen. Kennis
om gevoelens van kwetsbaarheid en afhankelijkheid te vermijden. Het is
geen kennis om vrijelijk uit te delen, maar kennis om anderen mee te
overheersen. We zagen dat heel sterk bij de Perushim oftewel Farizeeën over wie ik onlangs schreef. Zij
vonden dat ze superieur waren door hun kennis. Anderen moesten hen
‘mijn meester’ (Hebreeuws: rabbi) noemen en tegen hen opkijken. Velen werden uitgesloten en gedegradeerd als
‘zondaars’ en ‘onwetenden’.
En zo doet datzelfde gif uit Genesis 3 nog steeds zijn vernietigende werk.
Ik zie het de afgelopen eeuwen tot op vandaag de dag nog steeds, in het groot
en in het klein. In gezinsrelaties, tussen landen, in kerken – overal.
Nog steeds is er die drang om alles duidelijk te hebben, om iedereen in een
vastomlijnde rol en taakstelling te drukken, zodat we... ja, waar gaat het hier ten diepste om? ...
zodat we niet kinderlijk afhankelijk zouden zijn van God of van
anderen!
Kerkelijke leiders stellen leerregels, geloofsbelijdenissen en statuten op
– als echte Farizeeën leggen ze alles tot in detail vast — en dan zijn ze
verwonderd, dat dit leidt tot meer wantrouwen, scheuringen en andere
ellende. Ja, ik zeg hier: meer wantrouwen, want begonnen ze al niet
met wantrouwen jegens het Hoofd van de kerk, dat Hij ieder zijn plek wel zou
wijzen? En dat hun enige taak dus was om de mensen te helpen, zich dagelijks
met God te verbinden en vanuit de gemeenschap met Hem te leven?
Het Bijbels alternatief
Jeshuʿah (Jezus) wees een totaal andere
weg. Ik schreef er al eens wat over onder de titel Gelukkig zijn zij, die... Hij zei niet: „Gelukkig zijn zij,
die alles goed op een rijtje en stevig in de hand hebben!” Nee, Zijn
woorden waren: „Zalig de armen van geest, want
voor hun is het Koninkrijk der hemelen.” En zo ging Hij verder
in Mattit-jahu (Mattheus) 5: 1-12 — in
feite een ode aan al degenen die er wél voor uitkomen dat ze zwak en
afhankelijk zijn. Elders sprak Hij over ons mensen als schapen, onder Zijn herderlijke leiding,
of als wijnranken, verbonden aan Hem als wijnstok (Jeho-chanan (Johannes) 15). Ik vind daar weinig onderlinge hiërarchie
in, weinig macht. Wél veel verbondenheid en interactie tussen Hem en
ons.
Waar het in de Bijbel steeds weer om gaat is dat God ons vraagt, op Hem
ons vertrouwen te stellen. Niet op andere machten, niet op ons eigen
inzicht, niet op ons materieel – alleen op Hem. Kinderlijk vertrouwen.
Zonder dát komen we er niet, zei Jezus. Dat vertrouwen is vertrouwen
in de onbeschrijfelijke goedheid en grootheid van de God van
Isra’el: JaHUaH - de Altoos Aanwezige.2 Dat was het
vertrouwen dat David de strijd deed aangaan met die grote reus, voor wie zijn
oudere broers en al die andere Israëlische soldaten sidderden. En hij
overwon. Niet door zijn eigen superioriteit, maar door God Die in alles
met hem was.
De christenen in Korinthe die het nogal hoog in hun bol hadden gekregen,
herinnerde Paulus er fijntjes aan dat ze weinig te betekenen
hadden toen ze door God geroepen werden. God koos hen niet uit omdat ze zo
geleerd of zo kundig waren, of alles zo goed in de hand hadden. Nee,
het was Zijn grote barmhartigheid in Christus Jezus, in de Messias Jeshuʿah, waardoor ze tot geloof kwamen en
behouden werden.
Zelf opgeleid als farizeeër, achtte Paulus heel die verworvenheid, al die
kennis, al die pretentie, als schadelijke vuilnis of drek3, omdat het
persoonlijk kennen van Christus Jezus (d.w.z. de relatie
met Hem)4 dat alles zo verre te boven ging (zie zijn brief aan de christenen in Filippi 3: 5-12).5
In zijn evangelie en in zijn brieven was het centrale thema van
Jeho-chanan (Johannes) niet de beheersing door
superieure kennis of vaardigheden, nee, zijn centrale thema was de
vertrouwensrelatie met Jeshuʿah.6
En niet alleen in het Nieuwe Testament vinden we dit. Onder andere in de
artikelen-serie over de Torah liet ik al zien dat de Torah helemaal
niet als wet bedoeld was, maar dat de Torah draait om vreugde in
de relatie met God en met elkaar.
In de geest zie ik dan een prachtig mooi perspectief voor ons. Een geheel
waarin ieder vol vreugde, lof en verwondering is over God Zelf, en in vol
vertrouwen zijn of haar verantwoordelijkheid neemt om zelf goed te leren
luisteren naar de stem van de Herder. Een geheel, ook, waarin ieder zodoende
rijkelijk van God ontvangt, en vrijelijk deelt wat God hem of haar geeft. Dan wordt de kerk weer organisme in plaats van organisatie. Dan is niet
kennis maar relatie de rode draad. Dan worden een dominee en
oudsten of ouderlingen weer voor-gangers in plaats van managers. Dan hebben we
geen vacatures meer waar mensen met moeite ingeperst worden als in een
keurslijf waar ze nèt niet in passen, maar dan herkennen we de gaven en
talenten die God aan een ieder gegeven heeft tot opbouw van het geheel.
Dan is er vertrouwen en vreugde — vreugde in Hem en met elkaar! Ook dan zal er nog lijden en verdriet zijn, door de gebrokenheid in ons en
om ons heen, of door vervolging zoals nu in Syrië en Irak, maar dan is er in
Hem en onderling een warmte en vreugde die zelfs dat lijden draaglijk
kan maken.
Hallelu JaH !
Noten
1 |
Opzettelijk heb ik hier een w... w... w... titel
gekozen. Waardoor is het wereld-wijde web zo populair?
Zou het - deels - te maken kunnen hebben met onze hier beschreven hang naar
het willen weten? |
2 |
De glorierijke Naam van God staat voor Zijn
aanwezig-zijn. Deze heerlijke Naam geef ik hier zo goed mogelijk weer vanuit
het oudste Hebreeuwse origineel. Voor meer achtergrond informatie zie: André H. Roosma, ‘De wonderbare en liefelijke Naam van de God Die
er was, Die er is, en Die er zijn zal’ , Accede!/Hallelu-JaH! studie (ca. 90 p.), juli
2009. |
3 |
Het is opvallend, dat Paulus hier dit woord gebruikt
met betrekking tot zijn farizeeërschap.Het woord ‘drek’ is de
vertaling van het Griekse σκύβαλον -
skubalon dat drek betekent in de zin van waardeloos en
weerzinwekkend, als uitwerpselen van dieren (negatiever dan mest,
dat bij ons nog een nuttige functie heeft). Paulus zal echter Hebreeuws
gedacht hebben. In het Hebreeuws is er een qua betekenis equivalent
woord: פֶּרֶשׁ - peresh.
Ja, afgezien van de later toegevoegde
klinkertekentjes is dit hetzelfde woord als פָּרָשׁ -
pārāsh, de stam van het woord perushim -
farizeeën. De gelijkenis en de strekking is duidelijk:
farizeeïsme is smerig en daar wil je zo snel mogelijk van af! |
4 |
Ik vind het opvallend dat het Bijbels-Hebreeuwse woord
voor kennen, jadaʿ, vroeger wadaʿ, tevens een woord is
voor de diepste eenheid tussen man en vrouw beleven, naar geest én lichaam...
Als al het andere er al niet op wijst dat het primair om relatie en
vertrouwen gaat, dan dit wel... |
5 |
In zijn brief aan de christenen in Korinthe zei Paulus
dat ons kennen onvolkomen is en slechts beperkt houdbaar, en dat we vooral
moeten streven naar de liefde (1 Kor. 13). Wat eerder (8: 1b-3) schreef hij
hen: “De kennis maakt opgeblazen, maar de liefde
sticht. Indien iemand zich inbeeldt enige kennis verworven te hebben, dan
heeft hij nog niet leren kennen, zoals het behoort; maar heeft iemand God
lief, dan is deze door Hem gekend.” Het gaat dus primair om de
liefdesband met God! De liefde van Christus gaat de kennis te boven, schreef hij aan de gemeente
in Efeze (3: 19). Aan zijn volgeling Timotheus beveelt hij aan: “O
Timoteus, bewaar wat u is toevertrouwd, houd u buiten het bereik van de
onheilige, holle klanken en de tegenstellingen van de ten onrechte
zo genoemde kennis.” Kennis leidt vaak tot tegenstellingen. Het
is ten onrechte zo genoemde kennis, omdat het niet gaat over het kennen van
God als het onderhouden van een intieme band met Hem. Zie hierover ook mijn
artikel ‘Opscheppen? – de boodschap
van Jirme-Jahu 9: 23-24’. |
6 |
In zijn eerste brief zegt Jeho-chanan (Johannes) dat
niet wij maar God kennis heeft van alle dingen (1 Joh. 3: 20). Het is veilig
om Hem het laatste woord te laten in alles. |
Enkele van de vorige artikelen (in de serie ‘Namen in de Bijbel’): ‘(8) Een heel bijzondere man: יְהוּדָה - Jehudāh’; ‘(11) Waarom het rabbijnse jodendom DE NAAM
niet wil noemen’; ‘(12) De פְּרוּשִׁים - Perushim / φαρισαιοι /
Farizeeën’.
Volgende artikel: ‘Vieren en Verbinden – Een
centraal Bijbels thema’.
|