Het huwelijksverbond in de Bijbel
(10) - Gods intense liefde voor Zijn Bruid,
en haar reactie van ontrouw
André H. Roosma 7 januari 2013
In Deel (3) over Hoe God Zijn Bruid voor Zich wint ging ik uit van een
klein stukje tekst uit het Bijbelboek Hoshéa‘ (Hoséa). We zagen daar de intense liefde en
toewijding van God JaHUaH voor Zijn Bruid, Israël, inclusief
allen die zich door Jezus de Messias bij haar hebben laten inlijven (vergelijk Romeinen 11). De bediening van deze profeet Hoshéa‘, en zijn boek, blijven
me intrigeren. De profeten van JaHUaH hadden niet een gemakkelijk
leven. Vaak moesten ze dingen doen die het volk Israël of het volk Jehudah confronteerden met wat daar mis ging. De profeet Hoshéa‘ kreeg zo’n heel specifieke roeping
van God. In hoofdstuk 1 lezen we daarover. Hij moest trouwen met een
prostitué – plat gezegd: een goedkope hoer. God JaHUaH
zegt letterlijk tot Hoshéa‘ (vers 2):
„Ga heen, neem u een vrouw van hoererijen
en kinderen van hoererijen, want het land wendt zich in schandelijke hoererij
van JaHUaH af.”
Er staat nog voor, dat dit het begin was van het spreken van JaHUaH
door Hoshéa‘...
Het zal je maar gezegd worden als profeet...
God JaHUaH wilde blijkbaar heel duidelijk maken hoezeer het volk
Hem krenkte, dat Hij wilde dat Hoshéa‘ dit zo heel fysiek voor
hun ogen uitbeeldde. Waar ze Hem mee krenkten of griefden, wordt vergeleken
met wat een hoer doet: zichzelf verkopen aan allerlei mannen, die niet haar
wettige echtgenoot zijn (haar wettige echtgenoot is
degene die haar vrijgekocht had uit haar oude omgeving en met wie
ze een verbond van toewijding, trouw en liefde gesloten had - zie Deel (4) – De oude
Bijbelse huwelijkssluiting in twee stappen en Deel (5) – Gods verbondssluiting met
Israël).
Het volk Israël deed dus, alsof ze geen verbond met JaHUaH
hadden, en vereerde allerlei andere ‘goden’ - afgoden!
Om dit levendig uit te beelden moest Hoshéa‘ niet alleen
met een hoer trouwen, ook de kinderen die uit dit huwelijk geboren werden,
moest hij heel veelzeggende namen geven, waarin God tegenover Israël
aangaf dat de maat van hun ontrouw meer dan vol was. Bijvoorbeeld (vers 9):
„En Hij [JaHUaH] zei: Geef hem de naam Lo-Ammi [= Niet-Mijn-volk], want u bent Mijn volk niet en Ik zal de uwe
niet zijn.”
In feite zegt God hier dus: jullie hebben het verbond met Mij verbroken
door ontrouw, nu ben ik ook niet meer verbonden met jullie. Ze raakten
daarmee ook de bescherming kwijt die het verbond met JaHUaH hen
eeuwenlang geboden had. Dat is best heftig, vooral als je bedenkt dat er
sinds die tijd en tot nu toe inderdaad veel ellende is geweest voor de
noordelijke stammen van Israël – zelfs door de zuidelijke
stammen (Jehudah; de
Joden) zijn en worden ze geminacht en met de nek aangekeken.
In hoofdstuk 2 – juist vóór dat indrukwekkend mooie
gedeelte dat ik in Deel (3) citeerde – moet Hoshéa‘ tegen Israël
zeggen:
„Klaag jullie moeder aan! Klaag haar aan!
Want zij is Mijn echtgenote [of: vrouw] niet
meer en Ik ben haar Echtgenoot [of: Man] niet
meer. Laat ze die hoerige opschik wegdoen van haar gezicht, de tekens van
overspel weghalen van tussen haar borsten. Anders zal Ik haar uitkleden, haar zo naakt laten staan als toen ze geboren
werd; anders maak Ik haar onvruchtbaar als een woestijn, als een land van
grote droogte, en laat Ik haar omkomen van dorst.
Ook ontferm Ik me niet over haar kinderen, want ze zijn geboren uit
hoererij [overspel].
Overspelig was immers hun moeder; de vrouw die hen gedragen heeft, handelde
schandelijk. Ze zei: ‘Ik ga achter mijn minnaars aan, want zij zorgen
voor mijn eten en drinken, voor wol en vlas, olijfolie en wijn.’ Daarom zal Ik haar met een doornhaag de weg versperren, met een muur zal Ik
haar insluiten, zodat ze niet meer op pad kan gaan.
Als ze dan achter haar minnaars aan wil gaan kan ze hen niet bereiken;
ze zoekt maar kan hen niet vinden. Dan zal ze zeggen: ‘Ik ga terug
naar mijn eigen Echtgenoot [of: Man], want toen
had ik het beter dan nu.’1 Zij beseft niet dat Ik Degene was die haar koren, wijn en olie gaf.
Het zilver en goud waarmee Ik haar verrijkte, werd besteed aan een
Baälsbeeld.
Daarom zal Ik, als het tijd is voor de oogst, Mijn koren en Mijn wijn
terugnemen; ook Mijn wol en Mijn vlas, waarmee ze haar naaktheid
bedekte, zal Ik terughalen.
Ik zal haar de kleren van het lijf rukken in het bijzijn van haar
minnaars, en niemand die haar uit Mijn greep kan redden.
Aan alle dagen dat zij feestviert, haar hoogtijdagen, nieuwemaan en
shabbat, aan al haar feestvreugde zal Ik een einde maken.
Ik verwoest haar wijnstok en haar vijgenboom, waarvan zij zei: ‘Het
zijn geschenken die mijn minnaars me hebben gegeven.’ Ik
laat ze verwilderen en geef ze prijs aan de dieren.
Ik zal haar duidelijkheid geven over de [feest]dagen die ze aan de
Baäls wijdde en waarop ze hen reukoffers bracht; uitgedost met
ringen en halssieraden liep ze achter haar minnaars aan. Maar Mij vergat
ze”, zegt JaHUaH. „Daarom zal Ik haar meelokken en door de woestijn
laten trekken, en Ik zal tot haar hart spreken.
Dáár zal ik haar wijngaarden aan haar teruggeven,
het Achor-dal maak Ik tot een poort van hoop. En zij zal Mijn liefde
beantwoorden als in de tijd van haar jeugd, als op de dag dat ze
wegtrok uit Egypte. Dan, op die dag”, zegt JaHUaH, „zul je uitroepen:
‘Mijn Echtgenoot! [Mijn Man!]’
en niet langer zul je uitroepen: ‘Mijn Heer! [Mijn Baäl!]’
De namen van de Baäls [‘Heren’] zul je niet meer in de mond nemen, ze
zullen niet langer worden gehoord.
Op die dag sluit Ik voor Mijn kinderen een verbond met de dieren van het
veld en met alles wat vliegt en kruipt. Ik maak een einde aan het geweld
van boog en zwaard in hun land, zodat ze in rust en vrede kunnen
leven.”
Heel deze boodschap is nog steeds actueel!
Dat blijkt onder meer wel als we om ons heen kijken.
De door God ingestelde feesten zijn grotendeels opgehouden onder Gods
kinderen. Weinigen zien in God JaHUaH hun grote Geliefde, voor Wie
ze alles over hebben.
Veel wordt gedaan uit liefde voor werelds genot (terwijl dat armoede is vergeleken bij de diepe vreugde die JaHUaH
graag geeft). Zodoende is er ook weinig trouw – vertikaal
én horizontaal, weinig genade en weinig vertrouwelijk kennen van
God (vgl. Hoshéa‘ 4: 1).
Wat me opvalt in bovenstaand Bijbel-gedeelte, is dat Israël niet
alleen ontrouw was door afgoden te dienen, maar dat ze vergeten waren Wie
de Bron van hun rijkdom was; aan Wie ze alles: hun vrijheid, hun land,
de zegen op hun oogsten, hun rijke kinderschare, ja werkelijk álles
te danken hadden. Ze hadden Hem niet de dank en eer daarvoor gegeven! En,
zoals Paulus in het begin van zijn brief aan de christenen in Rome schreef:
een gebrek aan dankbaarheid en eerbetoon aan onze Schepper leidt tot een
verduisterd verstand en tot scheefgroei! Ze hadden het advies uit de Torah vergeten, om te gedenken, de grote Naam en daden van JaHUaH, hun
God (zie ook het artikel Zakhar
beShem JaHUaH – de Naam van
JaHUaH gedenken/roemen, uit Psalm 20 hierover).
Hadden ze dat wél gedaan, had het hun ervan weerhouden om zelfs maar
aan andere goden te denken. Want als je zeer enthousiast bent over je
echtgenoot en over alles wat hij voor je gedaan heeft en nog dagelijks doet,
dan ga je toch niet uitkijken naar een ander?! Nee, om het nog erger te maken, hadden ze al die zegen van JaHUaH
toegeschreven aan hun afgoden. En de rijkdom aan goud die ze van
JaHUaH, hun God, ontvangen hadden om samen een goed leven te
hebben en wél te doen aan de armen en verdrukten in hun
samenleving en om hen heen, die rijkdom aan goud hadden ze misbruikt om
er afgodsbeelden van te maken... Hoe gruwelijk...
Maar laten we niet met de vinger wijzen. Hoe vaak vergeten wij te gedenken
Wie God JaHUaH voor ons is, en wat Hij voor ons gedaan heeft? Hoe vaak
leven we voorbij aan alle rijkdom en zegen die Hij geeft,2 of vinden we
het vanzelfsprekend, omdat we redeneren dat we er zelf hard voor gewerkt
hebben? (Waarmee we in feite onszelf of onze werkgever
tot de afgod maken die ons zogenaamd al die zegen gaf...)
Ik zie erg uit naar de vervulling van het laatste deel van de profetie:
dat Gods volk Israël – inclusief alle ingelijfden uit de andere
volken (vergelijk Romeinen 11) – God
JaHUaH weer gaat zien als hun grote Geliefde, hun Bruidegom, hun Alles.
Dat we ons gezamenlijk gaan verlustigen in Zijn enorme Liefde (vergelijk Efeziërs 3: 17-19), ons werkelijk
volledig aan Hem overgeven (vgl. Romeinen 12: 1),
en ons gezamenlijk en in vreugdevolle verwachting gaan voorbereiden op de
grote Bruiloft.
Voetnoot
1 |
Deze bewoording doet me wel heel sterk denken aan
de gelijkenis die Jezus vertelde over de zoon die wegliep van zijn vader, maar
met spijt terugkeerde toen het moeilijk werd en hij zich de goedheid van zijn
vader herinnerde (Lukas 15: 11-32). |
2 |
Voor een korte impressie van onze rijkdom kan ik u
aanbevelen, eens Efeziërs 1-3 te lezen alsof het door Paulus rechtstreeks
aan uzelf geschreven was. |
Hiervoor gepubliceerde artikelen in deze serie Het huwelijksverbond in de Bijbel zijn: (1) – Het begin (1 dec. 2012); (2) – Afbeelding van de relatie tussen
God en Zijn volk (5 dec. 2012); (3) – Hoe God Zijn Bruid voor Zich
wint (10 dec. 2012); (4) – De oude Bijbelse huwelijkssluiting
in twee stappen (13 dec. 2012); (5) – Gods verbondssluiting met
Israël (15 dec. 2012); (6) – Het nieuwe verbond als
hartsrelatie (18 dec. 2012); (7) – Jozef en Maria (23 dec. 2012); (8) – Jezus komt juist in onze nacht
(28 dec. 2012); (9) – Het Sinaï-Verbond als schets
van het Verbond in Christus (3 jan. 2013).
De volgende artikelen in deze serie zijn: (11) – Gods doel met de mens
(19 jan. 2013); (12) – een tweetal Bijbelgedeelten in
perspectief (3 feb. 2013).
|