Hallelu-JaH - alle eer aan JaHUaHUSA flag/GB flag
  

Jeshu‘a – De Bron, ... voor wie dorst heeft...

Lessen uit de laatste, grote dag van het Loofhuttenfeest

André H. Roosma
23 oktober 2014

De laatste, de grote dag van het feest

7: 37 En op de laatste, de grote dag van het feest, stond Jezus daar en riep: „Als iemand dorst heeft, laat hij tot Mij komen en drinken. 38 Wie in Mij gelooft, zoals de Schrift zegt: Stromen van levend water zullen uit zijn binnenste vloeien.” 39 En dit zei Hij over de Geest, Die zij die in Hem geloven, ontvangen zouden; want de Heilige Geest was er nog niet, omdat Jezus nog niet verheerlijkt was. 40 Velen uit de menigte die dit woord hoorden zeiden: „Dit moet wel de profeet zijn.” 41 Anderen beweerden: „Het is de Gezalfde,” maar er werd ook gezegd: „De Gezalfde komt toch niet uit Gali­lea?!” 42 De Schrift zegt toch dat de Gezalfde uit het nageslacht van David komt en uit Betlehem, waar David woonde?!” 43 En er ontstond verdeeldheid onder de menigte vanwege Hem.

Jeho-chanan (Johannes) 7: 37 - 43

Dit gedeelte spreekt over de laatste, de grote dag van het feest. Dat feest is het Loofhuttenfeest, dat ook afgelopen week weer gevierd werd (wo. av. 8 okt. t/m wo. mi. 15 okt. 2014; in 2015: zo. av. 27 sept. - zo. mi. 4 okt.; in 2018: zo. av. 23 sept. - zo. mi. 30 sept.; in 2020: vr. av. 2 okt. - vr. mi. 9 okt.). En waarschijnlijk gaat het hier om de speciale feestdag direct ná het eigenlijke loofhutten­feest, op de achtste dag (in 2020: vr. av. 9 okt. - za. mi. 10 okt.). Rond het begin van onze jaartelling was deze dag de climax ervan. Elke ochtend, vóór het ochtend-offer was de hogepriester in zijn indruk­wekken­de gewaad (zie de tekening hiernaast) met een grote gouden kan naar het Siloam-bekken gelopen – een eind naar beneden vanaf de tem­pel – om daar een kan vol vers water te halen. Hij werd daarbij natuur­lijk gevolgd door een men­sen­menigte, die God de lof toezongen. Dan liep de priester in de tempel een rondje om het altaar en goot het water in een kom op het altaar uit, als drank­offer, naast de wijn die er ook stond. Er wordt wel gezegd dat hij op de zevende dag eerst zeven keer met het water om het altaar heen liep.1

Water was van levensbelang voor de mensen in het Midden-Oosten, dus ook in Israël. Aan Gods zegen met voldoende water hadden de Isra’elieten de rijke oogst te danken waarvoor ze God dankten en aanbaden tijdens het Loofhutten­feest. Water was de bron en basis voor alles, in het bijzonder voor het leven. We zien dit ook nog in de Hebreeuwse taal, waar mu: water, overvloed mu - het oorspronkelijke symbool voor water, dat later de letter mem werd, als voor­voegsel nog steeds die betekenis van voortbrengen heeft.

En dan staat Jezus (Jeshu‘a) daar ineens. Eerder, toen Zijn broers Hem vroe­gen om mee te gaan, was Hij met opzet nog niet opgetrokken naar het feest, omdat het voor Hem nog niet de tijd was.2 Hij deed de dingen op Gods timing. Pas halverwege het feest was Hij verschenen. En nu, na zeven dagen van dat water-ritueel, staat Hij daar. En Hij spreekt, nee, Hij roept het uit: „Als iemand dorst heeft, laat hij tot Mij komen en drinken. Wie in Mij gelooft, zoals de Schrift zegt: Stromen van levend water zullen uit zijn binnenste vloeien.”
In feite zegt Hij: „Ik ben de Bron van dat water, de Bron van al die overvloed die jullie genieten.” Daarmee zegt Hij dus: „Ik ben God!”

Dat moet indrukwekkend geweest zijn, want ineens herkennen velen in Hem De Gezalfde. Die Gezalfde was in de toenmalige Bijbel (ons Eerste Testament) beloofd. De mensen keken naar Hem uit, want Hij zou alles nieuw maken. Ze hadden zich erin verdiept, wat de geschriften over Hem zeiden. Ze wisten zodoende dat Hij uit Bet-lechem moest komen (Mikhah 5:2). Van deze Jezus dachten ze te weten dat Hij uit Galilea kwam. Dus sommi­gen zeiden: het klopt niet! Er was verdeeldheid.

Ja, zo gaat het vaker. Jezus openbaart Wie Hij werkelijk is, en er komt verdeeldheid onder de mensen... En het komt helaas ook vaker voor, dat er verdeeldheid komt doordat sommigen de feiten niet goed onderzoeken en toch harde conclusies menen te kunnen trekken op basis van hun ver­meen­de inzichten...

Als iemand dorst heeft...

Jezus verspilt Zichzelf niet. Hij nodigt niet iedereen uit om te komen. Zijn uitnodi­ging is gericht aan degenen die dorst hebben.3 Dat wil zeggen: aan degenen die willen erkennen dat ze Hem nodig hebben. Velen heb­ben ook wel dorst – dorst naar waar­de, dorst naar gezien te worden, dorst naar verbondenheid, dorst naar een echt en vol leven – maar denken hun dorst zelf wel te kunnen lessen. Dat was in de oud­heid niet anders dan nu. Via de profeet Jesha‘-jahu sprak God eeuwen eerder al de vol­gen­de zeer indrin­gen­de boodschap tot Isra’el (Jes.55; merk de diep-bewogen taal op!):

55: 1 „O, alle dorstigen, kom tot de wateren, en jij die geen geld hebt, kom, koop en eet; ja kom, koop zonder geld en zonder prijs wijn en melk. 2 Waar­om weeg je geld af voor wat geen brood is, en je arbeid voor wat niet verza­digen kan? Luister aandachtig naar Mij, eet het goede, en laat je ziel vreugde scheppen in de overvloed. ...”

Veel joden en christenen maken zich erover druk, of hebben zich erover druk ge­maakt, of ze wel goed genoeg zijn of waren. Maar dat lijkt God hier totaal niet bezig te houden. Zijn verdriet is dat mensen hard werken en zich keihard inspannen... voor niets! In deze tijd lijkt dat actueler dan ooit. Ik zie tweeverdieners – uitgeput en veel te weinig rust en tijd voor God, zich­zelf en hun kinderen. Ik zie mannen – allemaal in dezelfde strakke antraciet grijze pakken, dezelfde donkere, snelle auto’s, nooit ergens goed de tijd voor, altijd weer racend van klus naar klus, van afspraak naar afspraak, van vergadering naar vergadering. Slaven van de rat-race... En nooit is het genoeg. Nooit is er verzadiging. Nooit echte shalom...

En temidden van al dat geploeter, van al die vruchteloosheid, roept God hier: „kom toch bij Mij!” En is wat Hij aanbiedt duur? Nee, integendeel: het kost niets... geen cent, geen geploeter... niets!
Het enige wat Hij vraagt is: naar Hem te komen en naar Hem te luisteren. Tja... dat vraagt dat we even stil­staan. Stil genoeg om te horen wat Hij tot ons te zeggen heeft. Stil genoeg om te horen hoe lief Hij ons heeft. Stil genoeg om ons door Hem te laten voeden; om ons hart door Hem te laten verzadigen. Stil genoeg om vreugde te scheppen in de overvloed die Hij ons geeft. Via de profeet gaat God verder:

3 „Neig je oor en kom tot Mij, luister, en je ziel zal leven; want Ik zal met jou een eeuwig verbond sluiten: de betrouwbare gunstbewijzen aan David. 4 Zie, Ik heb hem gegeven als Getuige voor de volken, als Vorst en Gebieder voor de volken. ...”

Gods plan met Isra’el, en in het bijzonder met Jehudah (dus de Joden), was dat zij priesters voor de volken zouden zijn. Dat de volken via hen zouden ont­dek­ken hoe geweldig groot en liefdevol Hij, JaHUaH, is. Ja, ook hoe mooi en veelzeggend Zijn heerlijke Naam JaHUaH is. Ze zouden de volken voorgaan in het dienen en ver­heer­lijken van De Eeuwige. Ze zouden hen leiden zoals een herder zijn schapen leidt, zodat ze het goed hebben en verzadigd worden en veilig zijn.

Reeds lang daarvoor had hun aartsvader Isra’el zijn zonen elk een persoon­lijke zegen meegegeven. Tot Jehudah had hij onder andere dit gezegd:

8 „Jehudah! jij bent het, jou zullen je broers loven; je hand zal zijn op de nek van je vijanden; voor jou zullen zich je vaders zonen neerbui­gen. ...
10 De scepter zal van Jehudah niet wijken, noch de wetgever van tussen zijn voeten, totdat ‘Hij-Die-uit-hem-is’ [Shiloh; ‘zijn Zaad’, of: ‘aan Wie die (scepter) behoort’] komt, en Hem zullen de volken gehoor­zaam zijn. ...”

Genesis 49: 8, 10

Tot de komst van Jeshu‘a was het Gods bedoeling dat Jehudah grote invloed zou heb­ben. Bij David hebben we dit gezien. In tegenstelling tot zijn tijdge­noten geloofde David in een groot en genadig God. Elke uitda­ging kon hij daarom aan. Een gevecht met een veel grotere reus ging hij niet uit de weg. Want zijn God was groter! Een grote misstap, zelfs een moord, was geen reden om het in wanhoop op te geven, want de God waarin David geloofde was vol van genade.
En daardoor ging er een roep uit over alle landen in de omgeving: „Ken je JaHUaH, de Heilige van Isra’el? Die is groot! Die is machtig én genadig!” En ze kwamen, en ze boden hun rijkdommen aan – aan David en aan zijn God: JaHUaH (1 Kron.18:1-13; vgl. 2 Kron.1:14-17; 1 Kon.10:1-13)!

Dienovereenkomstig ging de Godsspraak via Jesha‘-jahu verder:4

5 „Zie, u zult een volk roepen dat u niet kende, en het volk dat u niet kende, zal naar u toe snellen, omwille van JaHUaH, uw God, voor de Heilige van Isra’el, want Hij heeft U verheerlijkt. 6 Zoek JaHUaH ter­wijl Hij te vinden is, roep Hem aan terwijl Hij nabij is. 7 Laat de god­deloze zijn weg verlaten, de man van ongerechtigheid zijn gedach­ten. Laat hij zich bekeren tot JaHUaH, dan zal Hij Zich over hem ontfermen, tot onze God, want Hij vergeeft veel­vuldig. ...”

Helaas was na David het geloof in die grote God verzaakt en ver te zoeken gewor­den. Zodoende moest Hij eraan toevoegen:

8 „Want Mijn gedachten zijn niet uw gedachten, en uw wegen zijn niet Mijn wegen, spreekt JaHUaH. 9 Want zoals de hemel hoger is dan de aarde, zo zijn Mijn wegen hoger dan uw wegen en Mijn gedachten dan uw gedach­ten. 10 Want zoals regen of sneeuw neer­daalt van de hemel en daar­heen niet terug­keert, maar de aarde doorvochtigt en maakt dat zij voortbrengt en doet opkomen, zaad geeft aan de zaaier en brood aan de eter, 11 zo zal Mijn Woord zijn dat uit Mijn mond uitgaat: het zal niet vruchteloos tot Mij terug­keren, maar het zal doen wat Mij behaagt, en het zal voor­spoe­dig zijn in hetgeen waartoe Ik het zend. 12 Want in blijdschap [Hebr.: simchah] zult u uit­trek­ken en met shalom voortgeleid worden. De bergen en de heuvels zullen voor uw ogen uitbreken in gejuich en alle bomen van het veld zullen in de handen klappen. 13 Voor een doornstruik zal een cipres opkomen, voor een distel zal een mirt opkomen; en het zal JaHUaH zijn tot een Naam, tot een eeuwig teken, dat niet zal worden uitgewist. ...”

Het Woord... Dat is vervuld in Jezus oftewel Jeshu‘a. Hij deed wat aange­naam was voor God. Hij zorgt ervoor dat vele volken met vreugde zullen komen en JaHUaH zullen verheer­lijken. Naar Hem hebben al grote mensen­menig­ten geluisterd, en zullen nog vele luisteren... Hij keert niet leeg tot de Vader terug, maar met een grote menigte die hun dorst door Hem hebben laten lessen. Die niet vielen voor alle loze beloften die deze wereld leek te bieden. Die geluisterd hebben naar Hem, en hun hart en ge­dach­ten -drastisch- hebben laten veranderen door Hem, en in Hem vreugde en shalom, en dus ook voldoening hebben gevonden. Zelfs de hele natuur zal er uit­eindelijk in meedoen, in dat loflied aan haar grote Schepper!

Met vreugde water scheppen uit de fontei­nen van Jeshu‘ah

Via diezelfde profeet Jesha‘-jahu had God eerder al gezegd (Jes.12:1-6; dit gedeelte was waarschijnlijk ook gelezen op de laatste dag van het Loofhuttenfeest, waar Jezus opstond en sprak over dat Hij De Bron van het levende water is; ver­gelijk ook Jes.42:6-12):

12: 1 „En op diezelfde dag zul je zeggen: „Ik dank U, JaHUaH! dat U boos op mij geweest bent, maar Uw woede is afgekeerd, en U troost mij. 2 Zie, God is mijn Jeshu‘ah [Heil/ Verlos­sing], ik zal ver­trouwen en niet vrezen; want JaH JaHUaH is mijn Sterkte en mijn Psalm, en Hij is mij tot Jeshu‘ah [Heil/ Ver­los­sing] geworden.” 3 En jullie zullen met vreugde water scheppen uit de fontei­nen van Jeshu‘ah [Heil/ Verlos­sing]; 4 En jullie zullen op diezelfde dag zeggen: „Loof JaHUaH! Roep Zijn Naam aan! Maak Zijn daden bekend onder de vol­ken! Vermeld dat Zijn Naam verhoogd is! 5 Psalmzing JaHUaH! Want Hij heeft heerlijke dingen gedaan; laat dit bekend worden over heel de aarde. 6 Juich en jubel, inwoonster van Tsion! Want groot in je midden is de Heilige van Isra’el. ...”

Dit is een van die gedeeltes waarvan ik zeg: je moet het eigenlijk in de grondtekst lezen. Anders mis je die heel mooie link naar Jeshu‘a die er zo duidelijk in drie­voud staat. Ook zou je dan kunnen missen dat je nauwelijks onderscheid kunt maken tussen JaHUaH en Jeshu‘a, zoals Jeho-chanan (Johannes) later ook uit de mond van Jeshu‘a mocht optekenen (Joh.10:30; 14:9).
Wel, is dit gedeelte niet hartverwarmend en om enthousiast van te worden? JaHUaH, de God van Isra’el is niet een God ver weg of een harde, veel­eisende God, maar Hij is geworden mijn - en hopelijk ook jouw - Jeshu‘ah, mijn Heil en Verlossing! En juist daarom is Hij ook mijn kracht en mijn lied geworden! En hopelijk geldt dat ook voor jou die dit leest! Dit maakt dat ik zeg: dit smaakt naar méér! Dit is echt als heerlijk koel water voor een dorsti­ge ziel!

Merk op, dat de profeet zegt dat dit reden is om God bij Zijn heerlijke Naam JaHUaH aan te roepen, te verheerlijken en te bezingen! Er is geen enkele reden die Naam nog langer te ver­zwijgen of te vervangen, integendeel! Hij moet over heel de aarde bekend worden. Alle mensen moeten over Zijn heerlijke daden, Zijn Evangelie horen! Iedereen moet Hem prijzen om wat Hij heeft gedaan! Dit is zó enorm groots!

Ja, en Hij is het Begin en het Einde, de ’Aleph en de Tav, van álles! Zoals we lezen in het laatste Bijbel-boek (waar we die ’Aleph en Tav vertaald zien in hun Griekse equi­va­lent: Alpha en Omega):

6 En Hij sprak tot mij: „Zij zijn geschied. Ik ben de Alfa en de Omega, het Begin en het Einde. Wie dorst heeft, zal Ik voor niets te drinken geven uit de bron van het water des levens. 7 Wie overwint, zal alles beërven, en Ik zal voor hem een God zijn en hij zal voor Mij een zoon zijn.
8 Maar wat betreft de lafhartigen, ongelovigen, verfoeilijken, moor­denaars, ontuchtplegers, tove­naars, afgodendienaars en alle leuge­naars: hun deel is in de poel die van vuur en zwavel brandt. Dit is de tweede dood. ...”

Openbaringen 21: 6 - 8 (vgl. ook Openbaringen 22: 17)

De overwinning, die ons weghoudt bij alles uit vers 8, begint met dorst hebben en drinken van Jeshu‘a! Hij is ons Heil – Degene Die ons héél maakt; dat ligt ook besloten in die Naam Jeshu‘ah. Hij, Die ons redde en Die met en in ons een goed werk is begonnen, zal dat dan ook tot het eind toe goed afmaken, zodat we onze bestemming helemaal bereiken!5

Naast bovenstaande tekstgedeelten over onze dorst zou ik er nog veel meer kun­nen zetten.6 Uit alle komt één ding naar voren:

God zoekt mensen die hun dorst erkennen en zich willen laten vullen met wat Hij geeft:
Zichzelf!

Door Zijn Geest wil Hij bij en in ons wonen en voortdurend in verbinding met ons staan!

Hallelu JaH !


Noten

Dit artikel is een bewerking van het basis-materiaal, gebruikt voor een lezing op 15 okt. 2014, de laatste dag van het Loofhuttenfeest, in de Messiaanse Gemeente Mayaan Yeshua, onder dezelfde titel: Jeshu‘a – De Bron.

Dit artikel sluit ook aan bij wat ik opmerkte in m’n artikel over Psalm 81:
„Bijzonder in deze Psalm vind ik hoe God hier de hele Torah in feite samenvat in de verzen 9-11, met een duidelijke hint naar Het Shema‘: „Hoor, Mijn volk, ... Isra’el ... Er zal onder jou geen vreemde god zijn, en je zult je niet neerbuigen voor een bui­ten­landse god. Ik ben JaHUaH, jouw God, Die je heb doen opgaan uit het land Egypte; doe je mond wijd open, en Ik zal hem vul­len.”
Het belangrijkste wat God van Zijn volk vraagt is trouw aan Hem, na alles wat Hij voor hen gedaan had. Hij belooft hen te vullen, ze hoeven alleen maar hun mond open te doen, d.w.z. zich erop in te stellen dat Hij hen wil voeden en vervullen.”

1 In het rabbijnse jodendom wordt de zevende en laatste dag van het eigenlijke Loofhuttenfeest wel Hoshana Rabba’ genoemd: het grote Hosha‘-na oftewel: gebed om ontferming. Hiervoor zie ik geen Bijbelse grondslag. Het Loofhutten­feest is Bijbels gezien echt een feest en niet een tijd voor smeekgebeden. (Opvallend is dat de Engelse Wikipedia in haar artikel Hoshana Rabbah verwijst naar de Zohar, een in het Aramees geschreven joods occult boek, onderdeel van de Qabbalah.)
De joodse ceremonie waaraan wordt gerefereerd is de שמחת בית השואבה Simchat Beit Ha-Sho’ebhah - letterlijk: vreugde in het water-putten. Het ging hier om het brengen van een drank-offer van water. Deze ceremonie is niet op de Bijbel gebaseerd maar op menselijke traditie (de rabbijns-joodse Mishna Sukkah 4:9, 5:1; Babylonische Talmud: Sukkah 48b, 51a, 53a; iv. 1, 9; Rosh HaShana 16a, Yoma 23a, Yoma 26b; Zevahim 110a-b; Talmud Jerushalmi 30a). De Bijbel geeft aanwijzingen voor dierenoffers, offers van graan en olie en drankoffers van de vrucht van de wijnstok (wijn), maar zegt niets over het offeren van water. Water was iets wat God gewoon gaf, maar wat niet door de mens geteeld werd of iets dergelijks. De Jewish Encyclopedia geeft aan dat de ceremonie mogelijk onder Griekse invloed is ontstaan. De meeste oude culturen wereldwijd kennen drankoffers, vooral van wijn. Water is vrijwel alleen gebruikelijk in het Boed­dhis­me en Hindoeïsme. Grieken vermengden hun wijn wel met water uit zuinigheid.
Rond het begin van onze jaartelling, de tijd dat Jezus hier op aarde rondwan­delde, verzetten de sadduceeën zich wel tegen dit ritueel, omdat zij (evenals de huidige Karaïeten) niet in de goddelijke inspiratie van de ‘mondelinge Torah’ van de farizeeën (resp. de huidige rabbijnen) geloofden.
2 Zie Joh.7:1-10; Jezus deed alles op Gods tijd; in alles stemde Hij Zich af op de Vader. Zie bijv. Joh. 5:19,30; 7:16; 8:38; 9:4; 12:49; 14:10,24.
3 Zie bijv. Jes.44:1-14; Mat.5:6; 9:12-13; Markus 2:17; Lukas 19:10. Zie ook ‘Amos 8:10-13.
4 Vergelijk Exodus 19:5-6; Jirme-jahu (Jeremia) 31:33; 32:38; Jechezqe’el (Ezechiël) 11:20; 36:22-28; 37:26-28; Zakhar-jahu (Zacharia) 13:9; en wat betreft de om­wisseling: degenen die eerst Gods volk waren, later niet meer, en degenen die het niet waren, later wél: Hoshe‘a 1:10; 2:22; Romeinen 9:25-26; 11:30-31; 1 Petrus 2:10.
5 Zie Filippenzen 1:6; Hebreeën 12:2.
6 Bijv. Nechem-jah (Nehemia) 9:15,20-22; Psalm 36:8-11; 42:2-3; 63:2; 81:10; 87:7; 104:1-18; Jesha‘-jahu (Jesaja) 5:13; 12:3-5; 32:2; 35:6-8; 41:17-19; 43:20-22; 44:3-5; 48:21; 55:1-4; Jirme-jahu (Jeremia) 2:13,25; 17:13; Jechezqe’el (Ezechiël) 19:10-14; Hoshe‘a 2:1-4; ‘Amos 8:10-13; Mattit-jahu (Mattheus) 5:6; Jeho-chanan (Johannes) 4:10-14; 6:35; Openbaringen 7:17; 21:6-8; 22:17.
  toegevoegd:
15 sept. 2015

Merk op, dat Jezus de boel totaal omkeert. In de joodse religieuze traditie van Simchat Beit Ha-Sho’ebhah - het water-offer-ritueel (o.b.v. de Talmud/Mishna; niet o.b.v. de Bijbel!), ging het om water, dat mensen offerden aan God, in de hoop dat Hij daarna voldoende regen zou geven. Of om op mystieke wijze de regen en de ondergrondse bronnen op te wekken, voldoende water te geven.
In wat Jezus zegt, gaat het om het water dat Hij graag wil geven. Hij is de Bron! Gods goedheid is niet een reactie op ons offer. Gods goedheid is er en vraagt om ontvangen te worden. Dat is het grote verschil tussen religie - waarin de mens centraal staat en God reageert - en de relatie met JaHUaH, de God van Isra’el, Die centraal staat en Zijn Leven aanbiedt via Zichzelf, en vraagt dat wij Hem ontvangen.
Hierin leverde Jezus dus impliciet ook grote kritiek op de menselijke verzinselen en denkwijze van de farizeeërs.

  toegevoegd:
15 sept. 2015

Met het einde van het Loofhuttenfeest is iets bijzonders aan de hand. Op sommige plaatsen staat dat het Loofhuttenfeest zeven dagen duurde, en/of dat de Israëlieten zeven dagen in loofhutten moesten wonen (bijv. Lev.23:34,42; Deut.16:13). Op andere plaatsen wordt geschreven over de achtste dag (Lev.23:36,39; Num.29:35; 2 Kron.7:9). Sowieso was deze achtste dag een bijzondere dag. Het was, net als de eerste dag, een shabbat waarop niet gewerkt mocht worden; men moest helemaal met de relatie met God en elkaar bezig zijn. Er golden ándere regels wat betreft de offers. In het Hebreeuws wordt naar deze dag verwezen als naar ום הַשְּׁמִינִי עֲצֶרֶת - jom ha-shemini ‘atseret - achtste dag van samenkomst (Num.29:35; 2 Kron.7:9) of יֹּום הַשְּׁמִינִי - jom ha-shemini - achtste dag (Lev.23:36, een vers waarin verderop het woord ‘atseret - samenkomst(dag) al voor­komt: “Zeven dagen zult u aan JaHUaH een vuuroffer brengen, op de achtste dag zult u een heilig samenkomen hebben en aan JaHUaH een vuuroffer brengen, het is een samenkomstdag waarop u geen slaafse arbeid zult verrichten.”).
De achtste dag was in het algemeen iets bijzonders. De achtste dag was de dag dat eerstgeborenen onder mens en dier aan God JaHUaH gegeven moesten worden (Exodus 22:29-30; Lev.22:27), het was ook de dag waarop kinderen hun naam kregen en jongens besneden werden (en afgelost met een dier dat aan God JaHUaH gegeven werd; Lev.12:3; Lukas 1:59; Hand.7:8).
Ook hier zien we dat aspect van zich volledig aan God overgeven op de achtste dag. Er is dan geen sprake meer van schuilhutten of een andere bedekking om je achter of onder te verschuilen; je staat voor God JaHUaH zoals je bent. Vandaar dat het belangrijk is dat we Jeshu‘a - de Verlossing van JaHUaH - zoeken als mensen die dorst hebben en door Hem ons laten vullen, door Hem ons hart laten veranderen en door Hem ons laten overkleden met een wit gewaad.
Daarom is het opvallend dat er op deze dag nog maar één grote os - symbool van Jeshu‘a, de Grote Eerste - werd geofferd. Hij staat hier centraal. Dat zien we ook al in dat woord ‘atseret, in de lettertekens uit de tijd van Mozes. Daarin stond er: ‘ajnu: oog tsad: plant (riet-/graan-/papyrus-achtig) raisu: gezicht van opzij tav: kruis-teken  = zien - rechtvaardige (/ver­drukte) - God - kruis (/voltooiing).

Hallelu JaH !


Reacties

naam: *
e-mail: * (wordt niet openbaar gemaakt)
website: (optioneel)
reactie:
Ik wil graag dat mijn reactie hier wel / niet opgenomen wordt.
* = verplicht veld


 
home  home ,  nieuws index  ,  artikelen index

  
bloemdecoratie 

Bedankt voor uw belangstelling!

bloemdecoratie