Psalm 103 Loflied op de genade en liefde van JaHUaH
André H. Roosma 10 augustus 2020
Afgelopen weekend bepaalde God me bij deze Psalm. Hij is zó
mooi en veelzeggend dat ik hem opnieuw ben gaan vertalen en hier kort wil
bespreken. In deze Psalm, toegeschreven aan David1 prijst de
schrijver JaHUaH, de God van Isra’el,2 om Zijn
wonderbare liefde en genade, en roept hij ons op, dat ook te doen.
Hieronder de rijke tekst van deze mooie Psalm. Zoals
meestal, geef ik zowel het Hebreeuwse origineel, als een nauwkeurige Nederlandse
vertaling.
1 | Een psalm van/aan David. Loof JaHUaH, mijn ziel, en al wat binnen in mij is, Zijn heilige
Naam. | לְדָוִ֨ד בָּרֲכִ֣י נַ֭פְשִׁי אֶת־יְהוָ֑ה וְכָל־קְ֝רָבַ֗י אֶת־שֵׁ֥ם קָדְשֽׁוֹ׃ |
2 | Loof JaHUaH, mijn ziel, en vergeet niet ál Zijn weldaden; |
בָּרֲכִ֣י נַ֭פְשִׁי אֶת־יְהוָ֑ה וְאַל־תִּ֝שְׁכְּחִ֗י כָּל־גְּמוּלָֽיו׃ |
3 | Die al uw ongerechtigheid vergeeft, die al uw ziekten geneest; |
הַסֹּלֵ֥חַ לְכָל־עֲוֺנֵ֑כִי הָ֝רֹפֵ֗א לְכָל־תַּחֲלֻאָֽיְכִי׃ |
4 | Die uw leven verlost van het verderf, die u omringt [of: kroont] met goedertierenheid en
barmhartigheden; | הַגּוֹאֵ֣ל מִשַּׁ֣חַת חַיָּ֑יְכִי הַֽ֝מְעַטְּרֵ֗כִי חֶ֣סֶד וְרַחֲמִֽים׃ |
5 | Die uw leven [of: uw voortgang; of: uw (uiterlijke)
bedekking, als: uw lichaam] verzadigt met het goede, uw jeugd vernieuwt
als die van een adelaar. | הַמַּשְׂבִּ֣יַע בַּטּ֣וֹב עֶדְיֵ֑ךְ תִּתְחַדֵּ֖שׁ כַּנֶּ֣שֶׁר נְעוּרָֽיְכִי׃ |
|
6 | JaHUaH doet gerechtigheden en beschermende maatregelen aan
al degenen, die onderdrukt worden. | עֹשֵׂ֣ה צְדָק֣וֹת יְהוָ֑ה וּ֝מִשְׁפָּטִ֗ים לְכָל־עֲשׁוּקִֽים׃ |
7 | Hij heeft aan Mosheh Zijn wegen bekend gemaakt, aan de nakomelingen van
Isra’el Zijn daden. | יוֹדִ֣יעַ דְּרָכָ֣יו לְמֹשֶׁ֑ה לִבְנֵ֥י יִ֝שְׂרָאֵ֗ל עֲלִילֽוֹתָיו׃ |
8 | Barmhartig en genadig is JaHUaH, verdraagzaam en groot van
goedertierenheid. | רַח֣וּם וְחַנּ֣וּן יְהוָ֑ה אֶ֖רֶךְ אַפַּ֣יִם וְרַב־חָֽסֶד׃ |
9 | Hij zal niet voor altijd twisten, noch eeuwig de toorn vasthouden. |
לֹֽא־לָנֶ֥צַח יָרִ֑יב וְלֹ֖א לְעוֹלָ֣ם יִטּֽוֹר׃ |
10 | Hij doet ons niet naar onze zonden, en vergeldt ons niet naar onze
ongerechtigheden. | לֹ֣א כַ֭חֲטָאֵינוּ עָ֣שָׂה לָ֑נוּ וְלֹ֥א כַ֝עֲוֺנֹתֵ֗ינוּ גָּמַ֥ל עָלֵֽינוּ׃ |
11 | Want zo verheven de hemel is boven de aarde, zo heeft Zijn goedertierenheid
jegens wie Hem vrezen de overhand. | כִּ֤י כִגְבֹ֣הַּ שָׁ֭מַיִם עַל־הָאָ֑רֶץ גָּבַ֥ר חַ֝סְדּ֗וֹ עַל־יְרֵאָֽיו׃ |
12 | Zo ver het oosten is van het westen, zo ver heeft Hij onze overtredingen
van ons gedaan. | כִּרְחֹ֣ק מִ֭זְרָח מִֽמַּֽעֲרָ֑ב הִֽרְחִ֥יק מִ֝מֶּ֗נּוּ אֶת־פְּשָׁעֵֽינוּ׃ |
13 | Net zó als zich een vader ontfermt over de kinderen, ontfermt Zich
JaHUaH over wie Hem vrezen. | כְּרַחֵ֣ם אָ֭ב עַל־בָּנִ֑ים רִחַ֥ם יְ֝הוָ֗ה עַל־יְרֵאָֽיו׃ |
14 | Want Hij weet goed, wat voor maaksel wij zijn, eraan denkend, dat wij stof
zijn. | כִּי־ה֖וּא יָדַ֣ע יִצְרֵ֑נוּ זָ֝כ֗וּר כִּי־עָפָ֥ר אֲנָֽחְנוּ׃ |
15 | De sterveling – zijn dagen zijn als het gras, net zo als een bloem op
het veld, zó bloeit hij. | אֱ֭נוֹשׁ כֶּחָצִ֣יר יָמָ֑יו כְּצִ֥יץ הַ֝שָּׂדֶ֗ה כֵּ֣ן יָצִֽיץ׃ |
16 | Wanneer de wind erover is gegaan, is zij er niet meer, en haar plaats kent
haar niet meer. | כִּ֤י ר֣וּחַ עָֽבְרָה־בּ֣וֹ וְאֵינֶ֑נּוּ וְלֹא־יַכִּירֶ֖נּוּ ע֣וֹד מְקוֹמֽוֹ׃ |
17 | En de goedertierenheid van JaHUaH is van eeuwigheid en tot in
eeuwigheid over wie Hem vrezen, en Zijn gerechtigheid aan kindskinderen; |
וְחֶ֤סֶד יְהוָ֨ה ׀ מֵעוֹלָ֣ם וְעַד־ע֭וֹלָם עַל־יְרֵאָ֑יו
וְ֝צִדְקָת֗וֹ לִבְנֵ֥י בָנִֽים׃ |
18 | aan degenen, die Zijn verbond houden, en die aan Zijn aanwijzingen denken,
om die te doen. | לְשֹׁמְרֵ֥י בְרִית֑וֹ וּלְזֹכְרֵ֥י פִ֝קֻּדָ֗יו לַעֲשׂוֹתָֽם׃ |
19 | JaHUaH heeft Zijn troon in de hemelen gevestigd, en Zijn Koninkrijk
heerst over alles. | יְֽהוָ֗ה בַּ֭שָּׁמַיִם הֵכִ֣ין כִּסְא֑וֹ וּ֝מַלְכוּת֗וֹ בַּכֹּ֥ל מָשָֽׁלָה׃ |
|
20 | Looft JaHUaH, Zijn afgezanten! u krachtige helden, die Zijn woord
uitvoeren, gehoorzamende de stem van Zijn woord. | בָּרֲכ֥וּ יְהוָ֗ה מַלְאָ֫כָ֥יו גִּבֹּ֣רֵי כֹ֭חַ עֹשֵׂ֣י דְבָר֑וֹ לִ֝שְׁמֹ֗עַ בְּק֣וֹל דְּבָרֽוֹ׃ |
21 | Looft JaHUaH, al Zijn menigten! u Zijn dienaars, die Zijn welbehagen
uitvoeren! |
בָּרֲכ֣וּ יְ֭הוָה כָּל־צְבָאָ֑יו מְ֝שָׁרְתָ֗יו עֹשֵׂ֥י רְצוֹנֽוֹ׃ |
22 | Looft JaHUaH, al Zijn werken! op alle plaatsen van Zijn heerschappij. Loof JaHUaH, mijn ziel! | בָּרֲכ֤וּ יְהוָ֨ה ׀ כָּֽל־מַעֲשָׂ֗יו בְּכָל־מְקֹמ֥וֹת מֶמְשַׁלְתּ֑וֹ בָּרֲכִ֥י נַ֝פְשִׁ֗י אֶת־יְהוָֽה׃ |
Psalm 103
Enkele vertaalnoten: In vers 2 heb ik de Hebreeuwse tekst letterlijk
gevolgd; die roept ons op, om ál zijn weldaden niet te vergeten; dit impliceert
natuurlijk wat de meeste vertalingen zeggen: niet één ervan te vergeten, maar
de nadruk op ál JaHUaH's weldaden maakt mijns inziens de tekst rijker. Dit ál komt weer terug in het volgende vers: JaHUaH vergeeft ál
onze ongerechtigheid en geneest ál onze ziekten. Hier zien we hoe Hij ons verlost van het verderf dat door de begeerte in deze
wereld heerst (vgl. 2 Petrus 1:4). Daarin omringt
Hij ons met goedertierenheid – het Hebreeuwse chesed geeft aan hoe
God ons in Zijn liefde zómaar toegang geeft tot het echte léven in
verbondenheid met Hem –, en barmhartigheden - rachamim - een
meervoud van een woord dat ook staat voor de baarmoeder, waarin de moeder het
ongeboren kind omgeeft en voedt, desnoods ten koste van de moeder zelf. Het woord ‘edjékh in vers 5 is lastig te vertalen. Het is
gebaseerd op de stam ‘adah - dóórgaan, verder gaan, en staat
soms ook voor het hoofdtuig of bit van een paard, waarmee je zijn voortgaan
bestuurt, en bij uitbreiding daarop voor andere ornamenten. Vandaar dat de
HSV denkt aan 'uw mond' en de NBV aan 'schoonheid'. De NBG had 'uw ziel' en de
Jewish Publication Society 'uw oude dag' (in de zin van
'de voortgang van uw leven'). Ik koos: 'uw leven', ook in lijn met
de rest van het vers. De mishpatim uit vers 6 heb ik vertaald met 'beschermende maatregelen'
- zie de uitleg in mijn inleiding op Psalm
119. God zoekt niet anders dan ons gerechtigheden te schenken en ons te
beschermen. Wat we vooral lezen in de Torah is mooi verwoord in vers 7: niet in de
eerste plaats wat wij moeten doen of zo, maar Gods wegen en Zijn daden. En het
volgende vers geeft aan hoe de wegen en daden van JaHUaH dan wel zijn:
barmhartig (weer die baarmoeder) en genadig,
verdraagzaam (niet snel kwaad) en groot van
chesed - liefde- en genadevolle, levengevende goedertierenheid.
In vers 11 zien we dat die goedertierenheid bij JaHUaH altijd de
overhand heeft in Zijn omgang met wie ontzag voor Hem hebben. Hij vergeeft echt en is als een liefdevolle vader voor Zijn kinderen!
Hij kent ons, we hoeven niet bang te zijn dat we te min zijn of zo.
Zijn goedertierenheid kent geen begin of einde (vers
17). Hij gaat maar door met léven schenken... Het enige dat Hij
vraagt, is dat we van onze kant ook vasthouden aan Zijn verbond, dat wil
zeggen: Hem vertrouwen in wat Hij aangeeft en daar naar handelen. Wát een heerlijke God en Koning is HIJ! Reden voor iedereen om Hem alle eer
te geven, onder andere Zijn malakhav - Zijn afgezanten, knechten of
vertegenwoordigers! Dat kunnen engelen zijn (aldus de
SV, NBG, HSV) maar ook mensen (NBV: boden). Dus ook u en ik!
Hallelu JaHUaH !
Noten
1 |
De positionering in de rij van Psalmen doet vermoeden
dat het hier gaat om een Psalm, geschreven ná de Babylonische ballingschap, en
dat David dus niet de auteur is. De Hebreeuwse uitdrukking le-David uit vers 1 kan vertaald worden als: van David, maar ook als: (toegeschreven of opgedragen) aan David |
2 |
De glorierijke Naam van God geef ik hier zo goed
mogelijk weer vanuit het oudste Hebreeuwse origineel. Voor meer achtergrond informatie over de glorierijke Naam van God,
JaHUaH, zie: André H. Roosma, ‘De wonderbare en
liefelijke Naam van de God Die er was, Die er is, en Die er zijn zal’ , uitgebreide Accede!/Hallelu-JaH! studie (ca. 90 p.), juli 2009. |
|