קוֹרַח - Qorach
Ieder zijn plek in Gods gemeenschap
André H. Roosma 20 juni 2015
Deze shabbat sprak ik in een Messiaanse gemeente. Het rooster
gaf aan dat het mocht gaan over de parashah קוֹרַח - Qorach, dat is het Bijbelgedeelte uit Numeri 16: 1
– 18: 32.1 Voorwaar nogal een heftig verhaal!
De naam Qorach is verwant aan de woorden qarach - kalen, en
qereach - een kaal hoofd of een (besneeuwde) bergtop. De Qorach
waarover het hier gaat was niet de eerste met die naam, die we dus als
‘kaalkop’ kunnen vertalen. Ook Esau had een van zijn zonen al zo
genoemd. Persoonlijk vind ik het niet van veel fantasie en geestelijke
voorbereiding getuigen als ouders hun baby ‘kaalkop’ noemen omdat
hij direct bij de geboorte nog weinig haar heeft. Voor een volwassen man was
het bepaald geen eretitel. Als pastoraal werker vraag ik me dan af: wat
zegt dit over de achtergrond van deze man? Het lijkt er niet op dat zijn
ouders hem geestelijk veel hebben meegegeven...
De Parashah tekst
Laten we eens gaan kijken naar het verhaal zelf.
Ik begin bij het begin van Numeri 16.
1 Qorach, de
zoon van Jitshar, de zoon van Qehat, de zoon van Levi, nam met Datan en
’Abiram, zonen van ’Eli’ab, en ’On, de zoon van Pelet; Rubenieten, een
aantal mannen; 2 en zij stelden zich voor Mosheh
met tweehonderd vijftig mannen uit de Isra’elieten, hoofden van de
gemeenschap, opgeroepenen ter volksvergadering, mannen van naam.
3 Zij liepen te hoop tegen Mosheh en ’Aharon en
zeiden tot hen: „U matigt u te veel aan, want de gehele gemeenschap,
zij allen zijn heiligen, en JaHUaH is in hun midden. Waarom verheft
u zich dan boven de gemeente van JaHUaH?” ...2
We lezen hier dat Qorach een hele groep om zich heen verzameld had:
een kleine kring bestaande uit Datan, ’Abiram en ’On, en daarnaast een
heel grote groep bestaande uit 250 familiehoofden uit heel Isra’el. Er
staat bij dat het ging om mannen van naam. Niet zomaar mannen, maar mannen
die goed bekend stonden en wat te vertellen hadden binnen hun stammen.
En wat ze in eerste instantie zeggen lijkt op het eerste gezicht waar:
de hele gemeenschap was geheiligd en JaHUaH was in hun midden.
Maar dan komt het. Ze zijn ontevreden. Ontevreden over Mosheh (Mozes) en
’Aharon, die twee broers die over alles de leiding hadden: Mosheh over de
hele reis en de onderneming van de vlucht uit Egypte, en diens broer
’Aharon over alles wat de verering van God JaHUaH aanging. Ze
vinden dat die twee zichzelf een te hoge plaats geven. Hadden ze zich
goed verdiept in de hele situatie? We kunnen het serieus betwijfelen!
Een eindje verderop lezen we de eerste reactie van Mosheh:
8 Toen zei
Mosheh tot Qorach: „Hoor toch, jullie, Levieten! 9 Is het jullie te weinig, dat de God van Isra’el jullie heeft
afgezonderd van de gemeenschap van Isra’el om jullie tot Zich te doen
naderen, om de dienst aan de tabernakel van JaHUaH te verrichten
en voor het aangezicht van de vergadering te staan om hen te dienen,
10 en dat Hij jullie en al jullie broeders,
de Levieten, met jullie deed naderen? Streven jullie nu ook naar het
priesterschap? 11 Daarom, jullie en jullie
gehele aanhang, jullie spannen samen tegen JaHUaH, want wat is
’Aharon, dat jullie tegen hem zouden morren? ...”
Mosheh zegt dus dat hun protest in feite niet gericht is tegen hem en
’Aharon, maar tegen JaHUaH. Wanneer we kijken naar het protest
van Mosheh bij zijn aanstelling door JaHUaH (Exodus 3), dan is
het duidelijk: hij deed zijn leiderschapswerk bepaald niet uit eigen
beweging, maar alleen omdat God hem ertoe geroepen had.
Mosheh wil ook wel eens horen wat Datan en ’Abiram zelf precies te
zeggen hadden:
12 Mozes liet
Datan en ’Abiram roepen, de zonen van ’Eli’ab. Maar zij zeiden: „We
komen niet. 13 Is het niet genoeg dat u ons
uit een land, overvloeiende van melk en honing, hebt weggehaald om ons
in de woestijn te laten sterven? Moet u zich ook nog als heer en meester
over ons opwerpen? 14 U hebt ons bepaald niet
naar een land gebracht, overvloeiende van melk en honing, en ons ook
geen akkers en wijngaarden gegeven. Denkt u dat u mannen als wij een rad
voor ogen kunt draaien? We komen niet.”
Met wat ze hier van een afstand doorgeven, bevestigden zij wat Mosheh
gezegd had, want wie had Isra’el een land beloofd, overvloeiende van melk
en honing? Was het niet God, JaHUaH Zelf? (Exodus 3:8) En was het
land Egypte waar ze als slaven keihard moesten werken en waar hun kinderen
werden gedood werkelijk een land, overvloeiende van melk en honing?? Het
feit dat ze het beloofde land nog niet waren binnengegaan, lag alleen aan
hun eigen ongeloof! Het is duidelijk: Deze Datan en ’Abiram liegen en
bedriegen om hun punt te maken. Dat op zich zegt meer dan genoeg.
Ik zie dit patroon vaak. Er zijn mensen overduidelijk door God
aangesteld. Ze hebben zich in hun roeping bewezen – denk alleen
al aan hoe Mosheh in gebed voor het volk was opgekomen! Maar anderen
zijn jaloers of voelen zich onzeker. Zelf presteren ze weinig op de plek
waar ze gesteld zijn. Ze laten zich inspireren door de tegenstander.
Hun onzekerheid en ontevredenheid reageren ze af en liefst brengen ze
de getrouwe, door God aangestelde mensen ten val. Zó laten ze zich
gebruiken door de tegenstander.
In het vervolg zien we wat God ervan denkt. De aarde opent zich en
Qorach en zijn vrienden worden ter plekke door de aarde verzwolgen, en de
250 medestanders gaan in vuur op. Ze lieten zich niet waarschuwen door
het voorbeeld van de eerste twee zonen van ’Aharon, die door JaHUaH
met vuur gedood waren toen ze eigenmachtig in de tabernakel hun
dienst dachten te kunnen verrichten (Lev.10:1-2; Num.3:4).
Duizenden andere Isra’elieten die daarover tegenover God klaagden,
stierven ook, en als Mosheh en ’Aharon niet zeer adequaat en bemiddelend
hadden opgetreden, had het grootste deel van het hele volk de dood gevonden;
nu bleef het aantal doden beperkt tot een kleine 15 000...
Enkele opvallende passages uit het verhaal dat daarop volgt wil hier
nog even belichten. De eerste daarvan is het begin van Numeri 17:
1 JaHUaH
sprak tot Mosheh: 2 „Spreek tot de
Isra’elieten en neem van hen voor elke stam een staf van al hun vorsten,
naar hun stammen twaalf staven, ieders naam zult u op zijn staf schrijven,
3 Maar de naam van ’Aharon zult u op de staf
van Levi schrijven, want één staf dient voor het hoofd van hun stam.
4 Dan zult u deze neerleggen in de tent van
de samenkomst voor de getuigenis, waar Ik met u pleeg samen te komen.
5 en de man die Ik verkies, diens staf zal
bloeien, zo zal Ik het gemor, waarmee de Isra’elieten tegen u morren,
tot zwijgen brengen, zodat Ik het niet meer hoor.”
Opvallend zijn dat laatste woorden: God laat het gemor tegen Mosheh
en ’Aharon stoppen, niet alleen om het voor hén wat prettiger te maken,
maar ook of vooral omdat Hij er Zélf schoon genoeg van heeft!
6 Nadat Mosheh dit
aan de Isra’elieten had overgebracht, gaf ieder van de stamhoofden
hem een staf, twaalf bij elkaar; daaronder was er ook een voor ’Aharon.
7 Mosheh legde de staven voor JaHUaH,
in de tent van de getuigenis. 8 Toen hij
de volgende dag de tent van de getuigenis binnenging, zag hij dat de
staf van ’Aharon, voor het huis van Levi, in bloei stond. Er waren
knoppen ontsproten en bloemen ontloken, en de staf droeg rijpe amandelen.
9 Mosheh nam de staven uit het heiligdom van
JaHUaH en ging ermee naar buiten. Nadat de Isra’lieten gezien
hadden wat er gebeurd was, nam ieder zijn eigen staf terug. 10 En JaHUaH zei tot Mosheh: „De staf
van ’Aharon moet je voor de getuigenis terugleggen. Die moet worden
bewaard als waarschuwing voor dat opstandige volk. Er moet een eind
komen aan hun geklaag tegen Mij, anders zullen ze
sterven.”
In wat er met de staven gebeurde zien we het rijke karakter van God
JaHUaH heel mooi weerspiegeld: de staf van ’Aharon bloeide niet
alleen, maar had zelfs rijpe amandelen voortgebracht!
God geeft ieder zijn of haar plek. Dat blijkt ook fysiek bij de verdeling
van het beloofde land, waarover we verderop, in Numeri 26: 53-56, lezen:
53 „Onder dezen
zal het land ten erfdeel worden verdeeld naar het aantal namen, 54 Is dit groot, dan zult u het erfdeel groot maken,
en is dit klein, dan zult u het erfdeel klein maken, overeenkomstig de getelden
zal aan ieder zijn erfdeel gegeven worden. 55
Evenwel zal het land door het lot verdeeld worden, naar de namen van
de stammen hunner vaderen zullen zij het erven, 56 Naar het lot zal ieders erfdeel toegewezen worden, naar gelang van
groter of kleiner aantal.”
Noot: ‘het lot’ is hier het Hebreeuwse woord גּוֹרָל - gorál, dat volgens de oude symbolen3 de
oorspronkelijke betekenis heeft: het ontwerp/de basis van God als Leider.
Het was volgens Gods ontwerp dat alles gebeuren moest.
Het is interessant om de eerste verzen van Numeri 18 eens te leggen naast
Genesis 29: 34 - de passage waarin aartsvader Levi zijn naam krijgt:
Num. 18: 1 JaHUaH
nu zei tot ’Aharon: „u en uw zonen en uw familie met u zult de
ongerechtigheid, tegen het heiligdom begaan, dragen, en u en uw zonen zult de
ongerechtigheid, in uw priesterambt begaan, dragen. 2 Doe ook uw broederen, de stam Levi, de stam van uw vader, met
u naderen, opdat zij zich bij u aansluiten en u, zowel als uw zonen
dienen, voor de tent van de getuigenis, 3 Opdat zij
hun taak vervullen jegens u, zowel als hun taak met betrekking tot de gehele
tent, tot het gerei van het heiligdom en tot het altaar echter, zullen zij
niet naderen, opdat zij niet sterven, niet alleen zij, maar ook u, 4 En opdat zij zich bij u aansluiten en hun taak
vervullen met betrekking tot de tent van de samenkomst.”
Gen. 29: 34 Wederom
werd zij (Le’ah) zwanger, baarde een zoon, en
zei: nu zal mijn man zich ditmaal aan mij hechten, omdat ik hem drie
zonen gebaard heb, daarom gaf zij hem de naam Levi.
De werkwoorden zich aansluiten bij en zich hechten aan
zijn vertalingen van één Hebreeuws werkwoord: lavah, dat de basis is
van de naam Levi. Wat we dus zien in Numeri 18 is dat Mosheh een
woordspeling gebruikt op de achtergrond van de naam van Levi: de Levieten
waren er als het ware voor gemaakt om zich bij iemand anders aan te
sluiten. Zó waren ze helemaal op hun plek!
De Haftarah tekst
De bijbehorende lezing uit de rest van het Eerste Testament1 voor deze shabbat is 1 Shemu’el
(Samuël) 11: 14 – 12: 22. Ik pak er
weer een gedeelte uit – van hoofdstuk 12:
6 En Shemu’el zei tot het volk: „JaHUaH is Hij,
Die Mosheh en ’Aharon heeft doen optreden en die uw vaderen uit het land
Egypte heeft geleid. 7 Nu dan, stelt u op, opdat
ik als richter u, voor het aangezicht van JaHUaH, voorhoude alle
rechtvaardige daden die JaHUaH voor u en uw vaderen gedaan heeft.
8 Toen Ja‘aqob in Egypte gekomen was en uw vaderen
tot JaHUaH riepen, zond JaHUaH Mosheh en ’Aharon, die uw
vaderen uit Egypte leidden, en hen hier deden wonen. 9 Maar zij vergaten JaHUaH, hun God, en hij gaf hen over in
de macht van Sisera’, de legeroverste van Hatsor, en in die van de
Filistijnen en de koning van Mo’ab, die streden tegen hen. 10 Zij riepen tot JaHUaH en zeiden: wij hebben gezondigd, want
wij hebben JaHUaH verlaten en de Ba‘als en ‘Ashtarot gediend, nu dan,
red ons toch uit de macht onzer vijanden, dan zullen wij U dienen. 11 Daarop zond JaHUaH Jerubba‘al, Barak (Bedan?), Jiftach en Shemu’el, en redde u uit de macht van de vijanden die u omringden, zodat u
veilig woonde. 12 Toen u echter zag, dat Nachash,
de koning van de ‘Ammonieten, tegen u optrok, zei u tot mij: nee, een koning
zal over ons regeren. Terwijl toch JaHUaH, uw God, uw Koning is.
13 Nu dan, ziedaar de koning, die u verkozen hebt,
die u begeerd hebt, zie JaHUaH heeft een koning over u
aangesteld.” ... 18 Toen riep Shemu’el
tot JaHUaH, en JaHUaH gaf op die dag donderslagen en regen,
zodat het gehele volk zeer bevreesd werd voor JaHUaH en voor Shemu’el, 19 En het gehele
volk zei tot Shemu’el: „bid voor uw knechten
tot JaHUaH, uw God, opdat wij niet sterven, want aan al onze zonden
hebben wij nog kwaad toegevoegd door voor ons een koning te vragen.”
20 En Shemu’el zei tot
het volk: „vreest niet, wel hebt u al dit kwaad bedreven, maar wijkt
niet langer van JaHUaH af, dient JaHUaH met uw ganse hart. 21 U zult niet afwijken achter de ijdelheden, die
baten noch redden kunnen, slechts ijdelheid zijn zij. 22 Want JaHUaH zal Zijn volk niet verstoten, omwille van Zijn
grote Naam. JaHUaH heeft immers verkozen u tot Zijn volk te maken.
23 Wat mij betreft, het zij verre van mij, dat ik
tegen JaHUaH zou zondigen door op te houden voor u te bidden, ik zal
u de goede en rechte weg leren. 24 Vreest slechts
JaHUaH en dient Hem trouw met uw gehele hart, want zie, welke grote
dingen Hij onder u gedaan heeft. 25 Maar indien u
toch kwaad doet, zult u zowel als uw koning weggevaagd
worden.”
Mosheh deed het: goed naar God JaHUaH luisteren. Ook Shemu’el had het al als kleine jongen geleerd in een
tijd dat Gods Woord erg schaars was (d.w.z. een tijd
waarin weinigen concreet naar JaHUaH luisterden; hij was de ene
goede uitzondering! zie 1 Sam. 3: 4-14). Dat is het eerste kenmerk van goede leiders: dat ze goed kunnen luisteren,
en ook echt daadwerkelijk dagelijks goed naar God JaHUaH luisteren!
Ook stimuleren ze anderen, dat ook te doen!
Maar helaas... de meeste Isra’elieten wilden dat niet! We zagen dat in de
tijd van Mosheh en we zagen dat later in de tijd van Shemu’el. Het lijkt aangenamer om je eigen weg te gaan, om te doen wat
jou zelf goed lijkt, om niet afhankelijk te zijn. Maar dat is
een weg die naar de dood leidt, niet een weg die Leven geeft, zoals ik
eerder ook al eens vanuit twee andere invalshoeken besprak, in de
artikelen: We willen weten en Echt léven.
Let op wat God hierover tegen Shemu’el zei:
„...niet jou hebben zij verworpen, maar Mij hebben zij verworpen, dat
Ik geen Koning over hen zou zijn.” (1 Sam. 8: 7b;
vgl. Jer. 15: 6).
De verzoeking is groot om het zelf uit te zoeken en niet naar God te
luisteren. Vooral wanneer God de tijd neemt, en niet op ónze tijd
ogenblikkelijk zo reageert als wij vinden dat nodig is...
Er is iets dat opvalt in Shemu’el betoog
hierboven. Dat is, hoe vaak hij de heerlijke Naam van God, JaHUaH,
noemt. Die glorierijke Naam die representeert dat God ER IS en ER ZIJN ZAL.
Hij noemt die heerlijke Naam maar liefst 21 keer in de 16 verzen die ik
citeerde! Het is of hij tegen het volk zegt: weet, dat De Aanwezige erbij
is, bij alles wat jullie doen! Vanwege Zijn Naam, vanwege dat Hij ERBIJ IS,
zal hij jullie niet verlaten; niet omdat jullie daar veel aanleiding
toe geven, maar vanwege Zijn karakter. Wát een God...!!
Ook het Nieuwe Testament is er duidelijk over: we kunnen als
gemeenschap van God alleen goed functioneren wanneer we allemaal goed
luisteren naar God/Jezus. De Bijbel gebruikt wel de metafoor van een
lichaam, dat in alles volledig bestuurd wordt vanuit het hoofd.
Dan is er ook éénheid, die anders onbereikbaar is...
Eén God, één Heer, één Geest ... en één Lichaam!
In zijn eerste brief aan de gemeente in Korinthe (hst 12 - vgl. ook Rom.12) schrijft Paulus er dit over:
3 Daarom maak ik u
bekend, dat niemand, door de Geest van God sprekende, zegt: vervloekt is
Jezus, en dat niemand kan zeggen: Jezus is Heer, dan door de Heilige Geest.
4 er is verscheidenheid in genadegaven, maar het
is dezelfde Geest, 5 En er is verscheidenheid in
bedieningen, maar het is dezelfde Heer, 6 En er
is verscheidenheid in werkingen, maar het is dezelfde God, die alles
in allen werkt. 7 Maar aan een ieder wordt de
openbaring van de Geest gegeven tot welzijn van allen. 8 Want aan de één wordt door de Geest gegeven met wijsheid te
spreken, en aan de ander met kennis te spreken krachtens dezelfde Geest,
9 aan de één geloof door dezelfde Geest en aan
de ander gaven van genezingen door die ene Geest, 10 aan de één werking van krachten, aan de ander profetie, aan de
één het onderscheiden van geesten, en aan de ander allerlei tongen, en aan
weer een ander vertolking van tongen. 11 Doch
dit alles werkt één en dezelfde Geest, Die een ieder in het bijzonder
toedeelt, gelijk Hij wil. 12 Want gelijk het
lichaam één is en vele leden heeft, en al de leden van het lichaam, hoe
vele ook, één lichaam vormen, zo ook Christus, 13 Want door één Geest zijn wij allen tot één Lichaam gedoopt, hetzij
Joden, hetzij Grieken, hetzij slaven, hetzij vrijen, en allen zijn wij met
één Geest gedrenkt. 14 Want het lichaam
bestaat toch ook niet uit één lid, maar uit vele leden.
Onze plek in Gods Gemeenschap vinden, vraagt dus
dat we allemaal goed luisteren naar die éne Koning, naar dat éne
Hoofd! Hij is het Die ons elk een waardige plek geeft. Hij is het Die ons leidt
en zorgt dat we in harmonie kunnen samenwerken. Dan wordt heel het
gemeente-zijn één mooie orkest-uitvoering, een mooie symfonie onder Zijn
leiding!
Hallelu JaH !
Noten
1 |
De joden hebben een rooster gemaakt, waarbij de Torah
is ingedeeld in gedeelten om elke week een bepaald deel te lezen en zo in een
jaar de hele Torah te lezen. Zo’n gedeelte heet een parashah.
Deze parashot (meervoud) worden genoemd naar een van de eerste
kenmerkende woorden in dat gedeelte. Hier is dat de naam Qorach. Naast
deze parashot zijn er ook lezingen uit de rest van de Tanakh: de
haftarot. De haftarah bij de parashah Qorach is 1
Shemu’el 11: 14 - 12: 22. Veel Messiaanse
gemeenten hanteren dit leesrooster ook, en voegen er lezingen uit het Nieuwe
Testament aan toe. |
2 |
De glorierijke Naam van God geef ik hier zo goed
mogelijk weer vanuit het oudste Hebreeuwse origineel. Voor meer
achtergrond informatie over deze glorierijke Naam van God, JaHUaH,
zie: André H. Roosma, ‘De wonderbare en liefelijke Naam van de God Die
er was, Die er is, en Die er zijn zal’ , uitgebreide
Accede!/Hallelu-JaH!
studie (ca. 90 p.), juli 2009. |
3 |
Meer informatie over de symbolen van het hier bedoelde
oude Hebreeuwse schrift in: André H. Roosma, ‘De geschreven taal van Abraham, Mozes en David – Pictografische wortels en basisnoties in de structuur van het
vroeg-Bijbelse schrift’ , Hallelu-JaH! werkdocument over
het oude Semitische en Paleo-Hebreeuwse schrift, januari 2011. |
Zie ook: Gedachten over gemeente-zijn;
De gemeente - levend organisme onder Jezus Christus als Hoofd,
op Accede!, dec. 2014.
De powerpoint sheets van de preek zijn er ook.
|