DE Masoretische Tekst bestaat niet
Enkele feiten over de grondtekst van het Eerste Testament

André H. Roosma
29 april 2013

Ter toelichting op de titel: de oudste bronteksten van het Eerste Testament van de Bijbel die we momenteel bezitten, stammen voornamelijk uit de late Middeleeuwen. De Joodse geleerden die de Hebreeuwse grondtekst van het Eerste Testament toen overschreven noemen we wel Masoreten. Een aantal van hun handschriften over­leefde gelukkig wél de vele branden en andere schades die veel oudere boeken niet overleefden. Deze middeleeuwse Masoreten waren ook degenen die de tekst bij het overschrijven van klin­ker­tekens voorzagen.
Het Eerste Testament in onze Bijbels is een vertaling van deze He­breeuwse hand­schriften. Vaak wordt er vereenvoudigend gesproken over de Masore­tische Tekst (soms afgekort tot: de MT).

Over deze Hebreeuwse grondtekst van het Eerste Testament van de Bijbel wil ik het hier even hebben. De aanleiding is dat ik gedurende de laatste maanden hierover enkele vragen van lezers ontving. Zij zeiden en vroegen dingen als:

  • We hebben toch een duidelijke Hebreeuwse grondtekst van het Eerste Testa­ment van de Bijbel, waarom dan nog zoveel studie naar oudere letters en betekenissen?
  • Het lijkt dat je beweert dat de Hebreeuwse grondtekst van het Eerste Testa­ment niet origineel is, maar een redactie en een soort vertaling vanuit een oudere vorm van Hebreeuws of - zo jij het noemt: oud Semitisch. Doe je daar­mee niet af aan het gezag van de Bijbel?

Ik vind dit serieuze vragen, die ook een serieus antwoord verdienen.
Boven dit artikel heb ik gezet: „DE Masoretische tekst bestaat niet”. Dat is niet zomaar een stelling. Ik wil hier puntsgewijs op ingaan.

  • Ten eerste is het zo dat er een onnoemelijk lange periode zit tussen het mo­ment waarop de boeken van het Eerste Testament oorspronkelijk geschreven zijn, en deze Middeleeuwse documenten. Er is dus sprake van handmatige kopie­ën van kopieën van kopieën. Ondanks alle voor­zorgen en nauwgezetheid, ging er bij dit kopiëerwerk wel eens wat fout, zoals ook zal blijken uit wat volgt.
  • De oudste teksten die we hebben zijn een aantal van die handschriften oftewel manuscripten (MSs). Welis­waar zijn die in de grote lijnen gelijk, maar op niet onbelangrijke details zijn er ook verschillen. Soms is zo’n verschil maar één letter, maar daardoor kan er op woord-niveau wel iets heel anders staan. Omdat er de afgelopen eeuwen nog belangrijke handschriften zijn gevonden, is er op sommige detailpunten nu meer inzicht in wat er oorspronkelijk waar­schijnlijk gestaan heeft, dan enkele eeuwen geleden. Terzijde zij vermeld dat dit een reden is waardoor de Herziene StatenVertaling (HSV), en zelfs de Nieuwe BijbelVertaling (NBV) op sommige punten beter zijn dan de oude Staten­Vertaling (op vele andere staat de tekst van de oude StatenVertaling nog steeds het dichtst bij de Hebreeuwse grondtekst zoals we die nu kennen).
  • Binnen de meeste van deze manuscripten zijn er ook nog verschillende versies van de tekst. Er is de hoofdtekst, en er staan dingen in de kant­lijn geschreven. Dat zit zo: als een schrijver een Bijbel-boek overschreef, werd hij geacht zich strikt aan de tekst te houden zo die er stond. Maar vaak had deze schrijver gedurende zijn uitgebreide Joodse opleiding in de Schriften al meerdere versies gezien, waar­onder waarschijnlijk ook al oudere handschriften. Hierbij waren hele delen van de Schrift uit het hoofd geleerd. Hij wist dus wat in een bepaald vers stond. Als er nu in het manuscript dat hij overschreef iets anders stond, schreef hij dat toch letterlijk over (want dát stond er geschreven) en schreef in de kantlijn wat het volgens hem eigenlijk moest zijn. De Hebreeuwse termen die hiervoor gehanteerd worden, zijn ketibh (letterlijk: dat wat geschreven staat, name­lijk in de hoofdtekst) en qeréi (letterlijk: dat wat gezegd wordt; dat wat de overschrijver in de kantlijn erbij zette).
    Een voorbeeld. In 1 Shemu’el 17:23 staat in de hoofdtekst dat de Filistijn Goliat was מִמַּעֲרֹות - uit de grotten (van de Filistijnen). In de kantlijn, dus in de qeréi, staat dat hij מִמַּעַרְכֹ֣ות - uit de militaire gelederen (van de Filistijnen) was. Het scheelt maar één letter. Maar het laatste klinkt wel veel aannemelijker in de context, En diegene die deze qeréi erbij zette, moest wel heel zeker van zijn zaak zijn om dat te doen...
    Nog een voorbeeld. In Psalm 100:3 staat in de hoofdtekst van de West­min­ster Le­nin­grad Codex: דְּעוּ כִּֽי־יְהוָה הוּא אֱלֹהִים הֽוּא־עָשָׂנוּ וְלֹא אֲנַחְנוּ עַמֹּו וְצֹאן מַרְעִיתֹֽו׃ - Weet, dat JaHUaH God is; Hij heeft ons gemaakt - en niet wij -, Zijn volk en de schapen die Hij weidt.1 De toe­voe­ging en niet wij, in het Hebreeuws: וְלֹא אֲנַחְנוּ - welo’ ’anachnu, is een constructie die elders niet op die manier voorkomt in het Hebreeuws. Dit welo’ bete­kent: en niet..., en normaal volgt daar dan het gezegde (werkwoord) van de zin op. Maar hier is er geen werk­woord. In het Hebreeuws kan het niet terugslaan op het gezegde van het eerste zinsdeel: ‘heeft gemaakt’, want dat staat in de hij-vorm en niet in de wij-vorm. Hoe zit dit dan? De qeréi helpt ons deze puzzel op te lossen. Er is een letter ver­keerd gezet. In de kantlijn staat dat in plaats van וְלֹא - welo’ - en niet..., er moet staan: וְלֹו - welo - en tot/ van Hem.... De zin wordt dan: Weet, dat JaHUaH God is; Hij heeft ons gemaakt en wij zijn van Hem (of: en Hem behoren wij toe), Zijn volk en de schapen die Hij weidt. Ineens blijkt de hele zin inderdaad veel duidelijker en consistenter te zijn. De NBG en NBV verta­lin­gen hebben dit mijns inziens goed opgepakt, de SV en HSV niet.

Wat dit laatste punt betreft: veel mensen die de grondteksten lezen, lezen alleen de ketibh, die hun gedrukte Hebreeuwse tekst of hun eenvoudige Bijbel-software hen voorschotelt. Ze doen dan boute uitspraken over ver­meende vertaalfouten van anderen, die ook de qeréi tekst serieus namen. De Engelse Wiki pagina over qeréi en ketibh zegt: „Some consider the qere and ketiv to be matters of scribal opinion, but modern translators never­theless tend to follow the qere rather than the ketiv.”. Met andere woorden: de tegenwoordige Bijbel-vertalers hechten meer waarde aan de qeréi tekst (in de kantlijn) dan aan de ketibh (wat in de hoofdtekst staat). Ze doen dat op basis van ervaring: de ervaring van de Bijbel-vertalers en andere wetenschappers die de teksten bestudeerden en de ervaring van de (over)schrijvers. Wat de eerste groep betreft: wanneer men oudere manuscripten vond, bleek vaak dat deze de qeréi tekst uit de eerder gevonden maar later opgeschreven handschriften ondersteunden. De qeréi tekst van de eerder gevonden minder oude manuscripten was dus betrouw­baarder dan de ketibh (hoofdtekst) ervan. Wat betreft de ervaring van de schrijvers: die zetten natuurlijk alleen een qeréi tekst in de kantlijn als ze er vrij zeker van waren dat dat de originele tekst was.

Er is iets opvallends aan de hand met de glorierijke Naam van God: יהוה - JaHUaH. Als u hier vaker artikelen gelezen hebt, weet u inmiddels vast dat de meeste Neder­landse vertalingen deze heerlijke Naam eigenmachtig ver­vangen hebben door een woord als HEER of HEERE (iets wat ik sterk afkeur). De hoofdletters bieden daarbij een onder­scheid met de vertaling van de He­breeuwse titel אֲדוֹנָי - Adonai - mijn Heer -, die ook voor God wordt gebruikt. Nu had de oude StatenVertaling op een aantal plaat­sen (o.a. in Nehemia 1: 11) HEERE, waar in de grondtekst אֲדוֹנָי - Adonai staat. Dat is toch raar? Sommige latere vertalers hebben hier dan ook Heer (met kleine letters) neergezet. Maar waar­om hadden die vertalers van de Staat daar dan HEERE neerge­zet? Dat was precies om wat ik hierboven schreef: op die plaatsen staat in de hoofd­tekst (ketibh) wel אֲדוֹנָי - Adonai, maar er staan aanwijzingen (qeréi) in de kantlijn dat er oor­spron­ke­lijk stond: יהוה - JaHUaH.
Ik ontdekte dit verschil in juni 2010, toen ik bezig was met een studie over de glorierijke Naam van God, bij het lezen in een interlineaire Hebreeuws-Engelse versie van de Q-Bible. Ik schreef de makers daarvan en kreeg als reactie een lijst met ca. 134 plaatsen waar hoogstwaarschijnlijk ooit de glorierijke Naam van God door de joodse overschrijvers vervangen is door Adonai.3 Inmiddels staat een goede foto­grafische reproductie van de in Qumran gevonden Jesaja-rol uit ca. 100 BC (dus zo’n 1000 jaar ouder dan ‘de’ MT) integraal op Internet. Ik ben dus eens nagegaan wat daar staat. Inderdaad: in een aantal van de hierboven genoemde passages staat daar יהוה - de glorierijke Naam van God, en niet אדוני - Adonai zoals in de ketibh van ‘de’ MT.
Overigens stemmen zelfs de twee voor­naamste versies van ‘de’ MT, de door de joden als voornaamste gehanteerde Aleppo codex en de door christenen als voornaamste gehanteerde Westminster Leningrad codex al niet overeen wat betreft het gebruik van de heerlijke Naam. In de Aleppo codex staat in Psalm 68: 26/27 אֲדוֹנָי - Adonai, terwijl in de Westminster Leningrad codex daar יְהוָה - JeHUaH staat (een late joodse variant van JaHUaH).

Het bovenstaande illustreert duidelijk het belang van nader onderzoek betreffende de bronteksten van de Bijbel. Ook illustreert het hoe gemakke­lijk mensen met beperkte kennis tot verkeerde conclusies komen. Ik ga dus verder met mijn onder­zoek en met het schrijven over mijn bevindingen via dit medium. Dat laatste zeg ik erbij omdat geen enkel ander medium het zo gemakkelijk maakt voor lezers om te reageren en mij bij eventuele vergis­singen of onwetendheden te corrigeren.

Dan is er nog een ander punt, en dat is de ontwikkeling van de taal. In de afgelopen 2000 jaar is er in de talen hier in West-Europa veel veranderd. De periode van de schepping (volgens de allerkortste schattingen altijd nog ca. 4000 jaar vóór Christus, volgens anderen veel langer geleden) tot het besluit van het Eerste Testament (ca. 400 BC) is meer dan 3500 jaar. En van de schepping tot ‘de’ MT is meer dan 5000 jaar. Als er al een enorme ontwikkeling zit in de taal van de Germanen die hier 2000 jaar geleden woonden tot de taal die wij nu spreken en schrijven, hoeveel te meer is er een ontwikkeling te verwach­ten in het Hebreeuws in de genoemde periode. Zoiets als ‘Bijbels Hebreeuws’ is dus een illusie. De taal van Adam of van Abraham was heel anders dan die van David en die was weer anders dan die van Maleachi of van Jezus.
Wanneer we dus bijvoorbeeld de Torah bestuderen, moeten we ten eerste zo goed mogelijk reconstrueren hoe die er in het schrift en de taal van Mosheh heeft uitge­zien, en ten tweede de woorden nemen in de betekenis die ze toen hadden, niet de betekenis die ze in 500 BC of AD 1000 hadden. Daarom ben ik erg blij met het oude Semitische plaatjesschrift dat ons zo­veel inzicht geeft in de betekenissen van de woorden in het tweede millen­nium BC, met name de eerste helft daarvan. Wel toets ik de dingen die ik op deze wijze vind met gegevens uit andere bronnen, bijvoor­beeld de beteke­nissen van overeenkomstige woorden in het Akkadisch (de waar­schijn­lijke taal van Abraham’s grootouders, of tenminste van hun stads- en streekgenoten). Dikwijls ben ik dan verrast hoe groot de overeenkomst inderdaad is en hoeveel inderdaad uit de afbeeldingen af te leiden blijkt te zijn.

Goed en degelijk onderzoek zal het gezag van de Bijbel nooit ondermijnen. Het zijn de slecht onderbouwde theorieën die dat wel doen. Juist daarom is het van belang, goed onderzoek te doen naar de geschiedenis en totstand­koming van de Bijbel. Bestudering van de ontwikkeling van de taal van de Bijbel speelt daarin een grote rol.
In het kader van de ontwikkeling van de Hebreeuwse taal kunnen we er niet omheen dat hierin een grote discontinuïteit is opgetreden door de Babylo­nische balling­schap. In deze periode van 70 jaar – dus 2 à 3 generaties – heeft het grootste deel van de bevolking van Jehudah (wij zeggen ook wel: Juda en noemen deze mensen Joden - eigenlijk: Jehudim) in ballingschap gewoond in Babylon. Alles wat ze had­den was ge­con­fisceerd of verbrand. Zo ook de tempel van JaHUaH in Jerushalem. Ook pro­beer­den hun on­derdrukkers hen hun cultuur en taal af te nemen, door hen daarvan te vervreemden. In Baby­lon sprak men Aramees, weliswaar een aan het Hebreeuws verwante taal (zoiets als Duits en Nederlands), maar toch duidelijk anders. Ook werd een ander schrift, met andere, abstractere lettertekens gebruikt. Het dagelijks leven in Babylon was bovendien doordrenkt met afgoderij en occultisme.
Bij terugkomst in Israël was men zodoende vervreemd geraakt van het oude He­breeuwse schrift en was hun taal sterk door het Aramees beïnvloed geraakt. Er is dus een groot verschil tussen het Hebreeuws van vóór deze periode en dat van erna.
Op basis van dit verschil is van teksten duidelijk vast te stellen of ze vóór of ná deze periode geschreven zijn. Dit is de basis voor de theorie dat het Eerste Testa­ment van de Bijbel grotendeels ná 500 BC geschreven zou zijn. Er zijn theologen die daarom beweren dat niet Mozes (Mosheh), maar latere schriftgeleerden de Torah (de eerste vijf boeken) opgesteld zouden hebben.
Dat laatste is echter in tegenspraak met wat de Bijbel elders vermeldt, name­lijk dat de Torah door Mozes opgetekend is. Wie heeft er nu gelijk?
Welnu, dit is precies een van die punten waarin het wat diepgaander onder­zoek een duidelijk beeld geeft. Mozes heeft rond het midden van het tweede millennium voor Christus de Torah opgeschreven.4 Hij deed dat in de taal en tekens zo die toen waren – de taal die linguïsten West-Semitisch noemen, en het schrift dat wel (Proto-) Kana­änitisch en (Proto-) Sinaïtisch wordt genoemd en dat ik voor de eenvoud het oude (West-) Semitische schrift noem.2
Na de Babylonische ballingschap vond men deze documenten gelukkig nog weer terug. Er waren nog maar weinigen die ze kon­den lezen (wegens het andere schrift en wegens hier en daar andere woorden en grammati­ca). Nechemjah en ʿEzraʾ en hun opvolgers hebben daarom de teksten bewerkt naar het Hebreeuws van ca. 500-300 voor Christus, en overgezet in het Arame­se schrift (‘Imperial Aramaic’), waarmee men toen beter bekend was.5 Daardoor hebben veel teksten qua grammatica, vocabulaire e.d. een karakter gekregen alsof ze in de periode 500-300 voor Christus geschreven waren. Terwijl anderzijds de woordkeus varieert met de oorspronkelijke schrijver of spreker en de gemoedstoestand waarin deze verkeerde op het moment van schrij­ven. Wat betreft die gemoedstoestand laat mijn studie van de glorierijke Godsnaam1 zien, dat door het hele Eerste Testament heen, mensen de glorierijke Naam van God vooral dán ge­bruikten, wanneer ze zich dicht bij Hem en door Hem gesteund voel­den. Dit verklaart de fenomenen die door sceptische theo­logen ver­klaard worden met behulp van een totaal uit de lucht gegrepen zogenaam­de ‘bron­nen­theorie’, en verklaart deze feno­menen zelfs beter.
Ook dit alles bevestigt het grote belang van het onderzoek naar de cultuur, de taal en het schrift waarin de verschillende Bijbelboeken oorspronkelijk werden geschre­ven. Ik dank God voor Zijn geweldige licht daarop dat ik steeds weer mag ontvangen, onder andere via de bestudering van de oude cultuur en het oude Semitische schrift!

Hallelu-JaH!


Noten

1 Betreffende die glorierijke Naam van God, zie:
André H. Roosma, ‘De wonderbare en liefelijke Naam van de God Die er was, Die er is, en Die er zijn zal.pdf document, uitgebreide Accede!/Hallelu-JaH! studie (ca. 90 p.), juli 2009.

2 Meer informatie over het hier bedoelde vroeg-Bijbelse schrift in:
André H. Roosma, ‘De geschreven taal van Abraham, Mozes en David – Pictografische wortels en basisnoties in de structuur van het vroeg-Bijbelse schrift.pdf document, Hallelu-JaH! werkdocument, januari 2011.
3 Genesis 18: 3, 27, 30, 31, 32; 19: 18; 20: 4; Exodus 4: 10, 13; 5: 22; 15: 17; 34: 9, 9; Numeri 14: 17. Jozua 7: 8; Richters 6: 15; 13: 8; 1 Koningen 3: 10, 15; 22: 6; 2 Koningen 7: 6; 19: 23; Ezra 10: 3; Nehemia 1: 11; 4: 14; Job 28: 28; Psalm 2: 4; 16: 2; 22: 19, 30; 30: 8; 35: 17, 22; 37: 13; 38: 9, 15, 22; 39: 7; 40: 17; 44: 23; 51: 15; 54: 4; 55: 9; 57: 9; 59: 11; 62: 12; 66: 18; 68: 11, 17, 19, 22, 26, 32; 73: 20; 77: 2, 7; 78: 65; 79: 12; 86: 3, 4, 5, 8, 9, 12, 15; 89: 49, 50; 90: 1, 17; 110: 5; 130: 2, 3, 6; Jesaja 3: 17, 18; 4: 4; 6: 1, 8, 11; 7: 14, 20; 8: 7; 9: 8, 17; 10: 12; 11: 11; 21: 6, 8, 16; 28: 2; 29: 13; 30: 20; 37: 24; 38: 14, 16; 49: 14; Klaagliederen 1: 14, 15, 15; 2: 1, 2, 5, 7, 18, 19, 20; 3: 31, 36, 37, 58; Ezechiel 18: 25, 29; 21: 9; 33: 17, 20; Daniël 1: 2; 9: 3, 4, 7, 9, 15, 16, 17, 19, 19, 19; Amos 5: 16; 7: 7, 8; 9: 1; Zacharia 9: 4. Micha 1: 2. Maleachi 1: 12, 14.
toegevoegd: 11 sept. 2023
Deze lijst van 134 teksten is ook te vinden als Appendix 32 in de Companion Bible van Dr. E.W. Bullinger (een uitgebreide versie van de KJV).
De Engelse vertaling The Scriptures, die de glorierijke Naam in de Hebreeuwse tekens laat staan, heeft inderdaad ook יהוה op al deze plaatsen, voorzover ik zie.
4 Al geruime tijd geleden heeft de Bijbel-wetenschapper P.J. Wiseman zeer aanne­melijk ge­maakt, dat Mozes daarbij wat het boek Genesis betreft gebruik gemaakt heeft van docu­menten die door een aantal ooggetuigen waren geschreven. Zie hierover bijv.: Damien F. Mackey, The First Book of Moses and the 'Toledoth' of Genesis (ook in het Duits), en de talloze goede literatuur­verwijzingen daarin, o.a. naar originele werken van P.J. Wiseman.
5
toegevoegd: 13 jan. 2014
Zelfs volgens de Babylonische Talmud (Baba Batra 14b, Sanhedrin 4:7 21b) werd de Bijbelse tekst in het Paleo-Hebreeuwse schrift door Ezra (rond 400 BC) herschreven in het Aramese schrift, nu Hebreeuwse vierkant­schrift genoemd. Het ging daarbij niet alleen om een transliteratie. Een voorbeeld is de munteenheid ’adarkon of dariek (1 Kronieken 29:7), die niet klopt met de periode want deze munt verscheen pas in de 6de eeuw BC en was onbekend in de tijd van David, vier eeuwen eerder. Ezra, die het boek Kronieken in zijn huidige vorm samenstelde, heeft de oude eenheid die in zijn tijd niet meer bekend was, omgezet naar een in zijn tijd bekende eenheid: de ’adarkon (drachme, dariek), net zoals hij deed in Ezra 8:27. Daarentegen werd de qesitah (Genesis 33:19, Joshua 24:32, Job 42:11) niet omgezet door Ezra. De vertalers van de Septuagint vertaalden deze wissel-eenheid in lam(meren). Hun vertaling, die we elders niet tegenkomen, is misschien gebaseerd op oude Griekse waarden, waarbij een slaaf vier ossen waard was (Iliad XXIII, p.703-705).
toegevoegd: 20 jan. 2014

Zie ook: F. Delitzsch, Die Lese- und Schreibfehler im Alten Testament, nebst den dem Schrifttexte einverleibten Randnoten, Walter De Gruyter & Co Etc., Berlin/ Leipzig, 1920.

toegevoegd: 1 sept. 2014

Veel grondteksten en vroege vertalingen zijn al in 1657 (!) naast elkaar gezet o.l.v. Brian Walton, in de enorme Polyglot Bible : Deel 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7, 8, 9, 10 (bij elkaar meer dan 1000 MB!) (bevat de toenmalig bekende MT versie, de Samaritaanse Torah, en vroege vertalingen als de Aramese Targums, de Syrisch-Aramese Peshitta, de Septua­gint (LXX), de Vulgaat, en oude vertalingen in het Arabisch en Ge’ez; begeleidende tekst is in het Latijn, de taal van de wetenschap en kerk in die tijd).


Reacties

naam: *
e-mail: * (wordt niet openbaar gemaakt)
website: (optioneel)
reactie:
Ik wil graag dat mijn reactie hier wel / niet opgenomen wordt.
* = verplicht veld


Vorige artikel: ‘Pesach (4) De intocht van Jeshu‘ah in Jerushalem’.

Volgende artikel: ‘Psalm 119 – Een prachtig loflied op, en leerdicht over, de TorahInlei­ding en uitleg van enkele kernwoorden’.

 
home  home ,  nieuws index  ,  artikelen index

  
bloemdecoratie 

Bedankt voor uw belangstelling!

bloemdecoratie