Jesha‘-jahu 63 - 65
Een gepassioneerde en genadige God en een weerbarstig volk (2)
André H. Roosma 19 maart 2020
Dit is het tweede deel van een studie over hoofdstuk 63 - 65 van het boek
van de profeet ישעיה - Jesha‘-jahu (Jesaja) (zie deel (1) hier).
Het eerste gedeelte van hoofdstuk 63 sprak over het gericht van God over
Zijn vijanden, en over de vijanden van Zijn volk. Ook al was Zijn volk Hem
ontrouw, Hij komt toch voor hen op!
We gaan nu verder met de rest van hoofdstuk 63 en het begin van hoofdstuk
64. Dit spreekt over de enorme nood van Jehudah
tijdens de vreselijke Babylonische ballingschap. De profeet bidt vurig voor
het volk, dat JaHUaH hen ook dit keer weer
genadig zal zijn. Plaatsvervangend belijdt hij schuld, en schildert God als
het ware voor ogen dat het goed zou zijn, ook nu genadig voor Zijn volk op
te komen, zoals Hij al veel vaker deed.
15 |
Zie toe uit de hemel, en kijk vanuit Uw heilige en Uw
glorierijke woning; waar zijn Uw jaloezie en Uw meervoudige macht, het
gerommel van Uw ingewanden [= Uw innerlijke
bewogenheid] en Uw barmhartigheden [in het
Hebreeuws is dit het meervoud van het woord voor baarmoeder]? Zij
houden zich jegens mij in. |
הַבֵּ֤ט מִשָּׁמַ֙יִם֙ וּרְאֵ֔ה מִזְּבֻ֥ל קָדְשְׁךָ֖ וְתִפְאַרְתֶּ֑ךָ
אַיֵּ֤ה קִנְאָֽתְךָ֙ וּגְב֣וּרֹתֶ֔ךָ הֲמ֥וֹן מֵעֶ֛יךָ וְֽרַחֲמֶ֖יךָ אֵלַ֥י הִתְאַפָּֽקוּ׃ |
16 |
U bent immers onze Vader, want ’Abraham kent ons niet, en
Isra’el herkent ons niet; U, JaHUaH - onze Vader, onze Verlosser - van
eeuwigheid is Uw Naam [De Septuagint vertaalt: Uw Naam
is vanaf het begin op ons]. |
כִּֽי־אַתָּ֣ה אָבִ֔ינוּ כִּ֤י אַבְרָהָם֙ לֹ֣א יְדָעָ֔נוּ
וְיִשְׂרָאֵ֖ל לֹ֣א יַכִּירָ֑נוּ אַתָּ֤ה יְהוָה֙ אָבִ֔ינוּ גֹּאֲלֵ֥נוּ מֵֽעוֹלָ֖ם שְׁמֶֽךָ׃ |
17 |
Waartoe laat U ons afdwalen, JaHUaH, van Uw wegen,
en verhardt U ons hart, zodat wij U niet vrezen? Keer terug omwille van Uw
knechten, de stammen die U toebehoren. |
לָ֣מָּה תַתְעֵ֤נוּ יְהוָה֙ מִדְּרָכֶ֔יךָ תַּקְשִׁ֥יחַ
לִבֵּ֖נוּ מִיִּרְאָתֶ֑ךָ שׁ֚וּב לְמַ֣עַן עֲבָדֶ֔יךָ שִׁבְטֵ֖י נַחֲלָתֶֽךָ׃ |
18 |
Tot minachting heeft men Uw heilig volk in bezit genomen;
onze tegenstanders hebben Uw heiligdom vertrapt. |
לַמִּצְעָ֕ר יָרְשׁ֖וּ עַם־קָדְשֶׁ֑ךָ צָרֵ֕ינוּ בּוֹסְס֖וּ מִקְדָּשֶֽׁךָ׃ |
19 |
Wij zijn geworden als hen, over wie U van ouds geen macht
had, en die niet naar Uw Naam genoemd zijn [of: en wij
riepen Uw Naam niet uit; of: en Uw Naam was niet over ons uitgeroepen]. |
הָיִ֗ינוּ מֵֽעוֹלָם֙ לֹֽא־מָשַׁ֣לְתָּ בָּ֔ם לֹֽא־נִקְרָ֥א שִׁמְךָ֖ |
64: 1
| Och, dat U de hemelen scheurde, dat
U neerkwam - de bergen zouden voor Uw aangezicht beven |
עֲלֵיהֶ֑ם לוּא־קָרַ֤עְתָּ שָׁמַ֙יִם֙ יָרַ֔דְתָּ מִפָּנֶ֖יךָ
הָרִ֥ים נָזֹֽלּוּ׃ |
2 |
zoals vuur dorre twijgen aansteekt, en het water laat
opborrelen - om Uw Naam aan Uw tegenstanders bekend te maken! Laat zo de
volken voor Uw aangezicht sidderen. |
כִּקְדֹ֧חַ אֵ֣שׁ הֲמָסִ֗ים מַ֚יִם תִּבְעֶה־אֵ֔שׁ לְהוֹדִ֥יעַ
שִׁמְךָ֖ לְצָרֶ֑יךָ מִפָּנֶ֖יךָ גּוֹיִ֥ם יִרְגָּֽזוּ׃ |
3 |
Toen U ontzagwekkende dingen deed, die wij niet verwachtten;
U kwam neer, voor Uw aangezicht beefden de bergen. |
בַּעֲשׂוֹתְךָ֥ נוֹרָא֖וֹת לֹ֣א נְקַוֶּ֑ה יָרַ֕דְתָּ מִפָּנֶ֖יךָ הָרִ֥ים נָזֹֽלּוּ׃ |
4 |
Ja, van ouds heeft men niet gehoord, noch vernomen, en geen
oog heeft gezien, een God behalve U, die optreedt ten behoeve van wie op Hem
wacht. |
וּמֵעוֹלָ֥ם לֹא־שָׁמְע֖וּ לֹ֣א הֶאֱזִ֑ינוּ עַ֣יִן
לֹֽא־רָאָ֗תָה אֱלֹהִים֙ זוּלָ֣תְךָ֔ יַעֲשֶׂ֖ה לִמְחַכֵּה־לֽוֹ׃ |
5 |
U komt hem tegemoet die zich verheugt, en gerechtigheid
doet, die op Uw wegen U blijven gedenken. Zie, U was toornig, omdat wij
zondigden in hetgeen waar we vanouds van gered waren. |
ָּגַ֤עְתָּ אֶת־שָׂשׂ֙ וְעֹ֣שֵׂה צֶ֔דֶק בִּדְרָכֶ֖יךָ
יִזְכְּר֑וּךָ הֵן־אַתָּ֤ה קָצַ֙פְתָּ֙ וַֽנֶּחֱטָ֔א בָּהֶ֥ם עוֹלָ֖ם וְנִוָּשֵֽׁעַ׃ |
6 |
Wij allen zijn als een onreine, en al onze gerechtigheden
zijn als een bevuild kleed; en wij allen vallen af als een blad, en onze
misdaden voeren ons weg als de wind. |
וַנְּהִ֤י כַטָּמֵא֙ כֻּלָּ֔נוּ וּכְבֶ֥גֶד עִדִּ֖ים
כָּל־צִדְקֹתֵ֑ינוּ וַנָּ֤בֶל כֶּֽעָלֶה֙ כֻּלָּ֔נוּ וַעֲוֺנֵ֖נוּ כָּר֥וּחַ יִשָּׂאֻֽנוּ׃ |
7 |
En er is niemand, die Uw Naam aanroept, die zich ertoe zet,
zich te sterken in U; want U verbergt Uw aangezicht voor ons, en U doet ons
smelten, in de hand van onze ongerechtigheden [d.w.z.:
U hebt ons moedeloos gemaakt en ons overgeleverd aan ons eigen wangedrag
(NBV)]. |
וְאֵין־קוֹרֵ֣א בְשִׁמְךָ֔ מִתְעוֹרֵ֖ר לְהַחֲזִ֣יק בָּ֑ךְ
כִּֽי־הִסְתַּ֤רְתָּ פָנֶ֙יךָ֙ מִמֶּ֔נּוּ וַתְּמוּגֵ֖נוּ בְּיַד־עֲוֺנֵֽנוּ׃ |
8 |
Maar nu, JaHUaH, U bent onze Vader; wij zijn het
leem, en U bent onze Pottenbakker, en wij allen zijn het werk van Uw handen. |
וְעַתָּ֥ה יְהוָ֖ה אָבִ֣ינוּ אָ֑תָּה אֲנַ֤חְנוּ הַחֹ֙מֶר֙
וְאַתָּ֣ה יֹצְרֵ֔נוּ וּמַעֲשֵׂ֥ה יָדְךָ֖ כֻּלָּֽנוּ׃ |
9 |
JaHUaH, wees niet zo zeer vertoornd, en gedenk niet
eeuwig aan de ongerechtigheid; zie, aanschouw toch, wij allen zijn Uw volk. |
אַל־תִּקְצֹ֤ף יְהוָה֙ עַד־מְאֹ֔ד וְאַל־לָעַ֖ד תִּזְכֹּ֣ר
עָוֺ֑ן הֵ֥ן הַבֶּט־נָ֖א עַמְּךָ֥ כֻלָּֽנוּ׃ |
10 |
Uw heilige steden zijn een wildernis geworden, Tsion is een
wildernis geworden, Jerushalaïm een woestenij. |
עָרֵ֥י קָדְשְׁךָ֖ הָי֣וּ מִדְבָּ֑ר צִיּוֹן֙ מִדְבָּ֣ר הָיָ֔תָה יְרוּשָׁלִַ֖ם שְׁמָמָֽה׃ |
11 |
Ons heilige en luisterrijke huis, waarin onze vaders U
loofden, is met vuur verbrand; en alles wat ons dierbaar was is tot een
puinhoop geworden. |
בֵּ֧ית קָדְשֵׁ֣נוּ וְתִפְאַרְתֵּ֗נוּ אֲשֶׁ֤ר הִֽלְל֙וּךָ֙
אֲבֹתֵ֔ינוּ הָיָ֖ה לִשְׂרֵ֣פַת אֵ֑שׁ וְכָל־מַחֲמַדֵּ֖ינוּ הָיָ֥ה לְחָרְבָּֽה׃ |
12 |
JaHUaH! zou U U over deze dingen inhouden, zou U
stilzwijgen, en ons al te zeer neerdrukken? |
הַעַל־אֵ֥לֶּה תִתְאַפַּ֖ק יְהוָ֑ה תֶּחֱשֶׁ֥ה וּתְעַנֵּ֖נוּ עַד־מְאֹֽד׃ ס |
Wat mij opvalt in dit gedeelte, is de grote rol die de heerlijke Naam JaHUaH erin speelt. De profeet belijdt dat er
niemand was die Gods heerlijke Naam aanriep (hfdst 64,
vers 7), en roept God op, Zijn Naam onder de volken weer bekend te
maken en geprezen te laten worden, door Zijn volk te hulp te komen (64: 2, 11).
Hallelu JaH !
En hoe zit het met ons, in deze turbulente tijd? Zien we op naar
Jeshu‘a Die ons kan redden, roepen wij de
heerlijke Naam van JaHUaH aan om Hem te
eren en smeken we Hem om ons genadig te zijn?
In deel (3) gaan we in hoofdstuk 65 zien hoe God JaHUaH antwoord geeft op het gebed van de profeet. Opnieuw
speelt Zijn heerlijke Naam daarin een grote rol.
Noot
Vorige artikel:
‘Jesha-jahu
63-65 (1)’.
Volgende artikel:
‘Jesha-jahu
63-65 (3)’.
|