Psalm 119 – Een prachtig loflied
op, en leerdicht over, de Torah – verzen waarin ’imrah
(spreken, woord) voorkomt
André H. Roosma 18 mei 2013
In de inleiding op deze studie-serie over Psalm 119
besprak ik een aantal kernwoorden. Hier wil ik laten zien hoe een van
deze woorden in de Psalm voorkomt, namelijk het Hebreeuwse woord
’imrah, vaak vertaald met: spreken,
of woord. Daarom hieronder de tekst van die
verzen van deze Psalm, waarin een vorm van dit woord voorkomt. De hier
vooral veel voorkomende vorm אִמְרָתְךָ
- ’imrātekhā (spreek uit: iemraatchaa) is vaak vertaald
met: Uw woord, of met: wat U
gezegd hebt. Andere vertalingen spreken soms wat vrijer bijvoorbeeld
ook van Uw toezeggingen of Uw beloften.
Hieronder weer rechts het Hebreeuwse origineel en links daarnaast mijn
Nederlandse vertaling. In de vertaling heb ik woorden die voor de
leesbaarheid toegevoegd zijn, in grijs en iets
kleiner gezet [en toelichtingen tussen haken].
11 | In mijn
hart heb ik Uw woord geborgen, opdat ik tegen U niet zondig. |
בְּלִבִּי
צָפַנְתִּי
אִמְרָתֶךָ
לְמַעַן לֹא
אֶֽחֱטָא־לָֽךְ׃ |
38 | Bevestig
wat U gezegd hebt aan Uw knecht, die Uw vreze is toegedaan. |
הָקֵם
לְעַבְדְּךָ
אִמְרָתֶךָ
אֲשֶׁר
לְיִרְאָתֶֽךָ׃ |
41 | En laat
Uw goedertierenheid over mij komen, JaHUaH!
Uw heil [Hebreeuws: Teshu‘ah], overeenkomstig wat U gezegd hebt; |
וִֽיבֹאֻנִי
חֲסָדֶךָ
יְהוָה
תְּשֽׁוּעָתְךָ
כְּאִמְרָתֶֽךָ׃ |
50 | Dit is
mijn troost in mijn ellende, want Uw woord [of: wat
U gezegd hebt] heeft mij levend gemaakt. | זֹאת
נֶחָמָתִי
בְעָנְיִי
כִּי
אִמְרָתְךָ
חִיָּֽתְנִי׃ |
58 | Gesmeekt
heb ik Uw aangezicht met heel mijn hart, wees mij genadig overeenkomstig wat
U gezegd hebt. | חִלִּיתִי
פָנֶיךָ
בְכָל־לֵב
חָנֵּנִי
כְּאִמְרָתֶֽךָ׃ |
67 | Voordat
ik me wendde [of: Voordat ik verdrukt werd],
dwaalde ik zelf, maar nu heb ik in acht genomen wat U gezegd hebt. |
טֶרֶם
אֶעֱנֶה
אֲנִי שֹׁגֵג
וְעַתָּה
אִמְרָתְךָ
שָׁמָֽרְתִּי׃ |
76 | Laat
toch Uw goedertierenheid er zijn om mij te troosten, naar Uw woord gesproken tot Uw knecht. | יְהִי־נָא
חַסְדְּךָ
לְנַחֲמֵנִי
כְּאִמְרָתְךָ
לְעַבְדֶּֽךָ׃ |
82 | Volgeschoten zijn mijn ogen door Uw woord, terwijl ik zei: Wanneer
zult U mij vertroosten? | כָּלוּ
עֵינַי
לְאִמְרָתֶךָ
לֵאמֹר מָתַי
תְּֽנַחֲמֵֽנִי׃ |
103 | Hoe
aangenaaam voor mijn smaakpapillen zijn Uw woorden geweest, meer dan
honing voor mijn mond! | מַה־נִּמְלְצוּ
לְחִכִּי
אִמְרָתֶךָ
מִדְּבַשׁ
לְפִֽי׃ |
116 | Ondersteun mij naar Uw woord [of: naar wat U
gezegd hebt], opdat [eigenlijk: en]
ik zal leven; en laat mij niet beschaamd worden in mijn hoop. | סָמְכֵנִי
כְאִמְרָתְךָ
וְאֶחְיֶה
וְאַל־תְּבִישֵׁנִי
מִשִּׂבְרִי׃ |
123 | Mijn
ogen zijn volgeschoten van verlangen naar Uw heil [Hebreeuws: li- Jeshu‘a-tekha], en naar het woord [of: de toezegging]
van Uw gerechtigheid. | עֵינַי
כָּלוּ
לִישׁוּעָתֶךָ
וּלְאִמְרַת
צִדְקֶךָ׃ |
133 | Laat
mijn voetstappen vaststaan in Uw woord [of: in Uw
spreken], en laat geheel geen ongerechtigheid in mij heersen. |
פְּעָמַי
הָכֵן
בְּאִמְרָתֶךָ
וְאַל־תַּשְׁלֶט־בִּי
כָל־אָוֶן׃ |
140 | Gelouterd in overvloed is Uw woord [of: Uw
spreken], en Uw knecht heeft het lief. | צְרוּפָ֖ה
אִמְרָתְךָ֥
מְאֹ֗ד
וְֽעַבְדְּךָ֥
אֲהֵבָֽהּ׃ |
148 | Geanticipeerd hebben mijn ogen op de nachtwaken, om te overdenken wat U gezegd hebt [of: Uw
woord]. | קִדְּמ֣וּ
עֵ֭ינַי אַשְׁמֻר֑וֹת לָ֝שִׂ֗יחַ
בְּאִמְרָתֶֽךָ׃ |
154 | Voer
mijn rechtszaak, en los [of: verlos] mij,
naar wat U gezegd hebt doe mij leven [of:
maak mij levend]. | רִיבָ֣ה
רִ֭יבִי
וּגְאָלֵ֑נִי
לְאִמְרָתְךָ֥
חַיֵּֽנִי׃ |
158 | Gezien
heb ik degenen die bedrieglijk handelen, en weerzin vervult mij, dat zij
Uw woord niet in acht namen. | רָאִ֣יתִי
בֹ֭גְדִים
וָֽאֶתְקוֹטָ֑טָה
אֲשֶׁ֥ר
אִ֝מְרָתְךָ֗
לֹ֣א
שָׁמָֽרוּ׃ |
162 | Ik jubel
van vreugde over wat U zegt, als de vinder van een grote buit. |
שָׂשׂ
אָנֹכִי
עַל־אִמְרָתֶךָ
כְּמוֹצֵא
שָׁלָל רָב׃ |
170 | Laat
komen mijn smeken voor Uw aangezicht; overeenkomstig wat U gezegd hebt,
red mij. | תָּבוֹא
תְּחִנָּתִי
לְפָנֶיךָ
כְּאִמְרָתְךָ
הַצִּילֵנִי׃ |
172 | Beantwoorden zal mijn tong Uw spreken, want heel Uw instellingen zijn
rechtvaardig. | תַּעַן
לְשׁוֹנִי
אִמְרָתֶךָ
כִּי
כָל־מִצְוֺתֶיךָ
צֶּדֶק׃ |
Psalm 119: 11, 38, 41, 50, 58, 67, 76,
82, 103, 116, 123, 133, 140, 148, 154, 158, 162, 170, 172
Als ik naar deze verzen kijk, vallen me enkele dingen op. Het valt me op dat de psalmist vaak zijn gebed afstemt op wat God
gezegd heeft. Vooral wat God gezegd heeft over Zijn genade gebruikt hij in
zijn gebed. Hij weet dat Gods woorden hem leven hebben gegeven en zullen
geven. Aan Gods belofte van heil en redding houdt hij zich stevig vast.
Wat God gezegd heeft, ontroert hem en ook geniet hij van wat God gezegd
heeft. Hij jubelt over Gods spreken en overdenkt Gods woorden. Hij heeft ze
lief, en verlangt er intens naar om nog meer van God te horen. En hij wil
erop reageren.
Er is dus sprake van een enthousiaste interactie, die in de loop van de
Psalm nog aan intensiteit wint (de frequentie van dit
woord ’imrah neemt naar het eind van de Psalm toe).
Kent u dat?
Hallelu-JaH!
Noten
Wat betreft de hier gehanteerde vertaling, zie: ‘Psalm 119 – Een prachtig loflied op, en leerdicht over, de Torah
– inleiding en uitleg van enkele kernwoorden’.
Vorige artikelen in de serie Psalm 119 – Een prachtig loflied op, en leerdicht over, de
Torah: ‘inleiding en uitleg van enkele kernwoorden’, ‘deel -
’aleph’, ‘deel -bet en -gam’, ‘deel -dalt en
-áh’, ‘deel -
wav en - zan’, ‘deel -
chét en - tét’, ‘deel - jad en - kaph’, ‘deel - lam, - mu en - nun’,
‘deel - sin/samekh,
- ‘ajnu en
- pu’,
en ‘deel - tsad, - quph
en - raisu’, ‘deel -
shad en
- tav’, ‘De integrale Bijbeltekst van deze bijzondere Psalm’,
en ‘de verzen waarin het woord Torah
voorkomt’.
Zie ook de artikelen-serie over de Torah.
|