Hallelu-JaH - alle eer aan JaHUaH
  

De Palmboom in de Bijbel (10)

sterk gestyleerde Menorah (palmboom!) met 7 grote vlammen erop, symbool van Gods aanwezigheid

De Gemeente als Menorah

André H. Roosma
26 februari 2017

In deel (9) van deze serie, over De grote gouden Menorah, zagen we dat de lichtende vlammen bovenop de grote gouden Menorah in de tempel in Jerushalem een symbool waren van Gods aanwezigheid, daar in die tempel. Het was in feite Gods tegen­woordigheid Die licht verspreidde. Dat maakte wat er gebeurde bij Chanukkah ook zo bijzonder, en daarom is het zo veelbetekenend dat na de dood van Jeshu‘ah er op de Menorah steeds lampen uitgingen,1 tot de Romeinen veertig jaar later de tempel geheel verwoestten (veertig jaar staat voor een tijd van Gods compassie en geduld).

Onlangs las ik nog eens in het Bijbel-boek over de Openbaring die de apostel Johannes op Patmos ontving. Hij probeerde in menselijke taal te beschrijven wat hij zag – een gebeuren dat onze dagelijkse realiteit verre te boven gaat. Het is een visioen, in de eerste plaats bestemd voor de toenmalige zeven gemeenten in Klein-Azië. Veel theologen hebben al laten zien, dat dit ook zeven verschijnings­vormen zijn die gemeenten door alle eeuwen heen hebben aangenomen. Het is dus van toepas­sing op De Gemeente van alle tijden. Het eerste wat hij dan beschrijft van wat hij zag, zijn zeven gouden lampen­standaards (Opb.1:12). Dat doet natuurlijk ogenblikkelijk denken aan de grote gouden Menorah, met zeven armen en daarop zeven lampen. Johannes krijgt dan uitgelegd (Opb.1:20), dat die zeven gouden lampenstandaards symbool staan voor de zeven gemeenten.

Waarschijnlijk heeft Johannes het boek Openbaring geschreven voor de verove­ring van Jerushalem door de Romeinen, maar dus wel in de tijd dat het licht op de Menorah daar regelmatig uitging. Het licht van Gods aanwezigheid was dáár aan het uitgaan.
Er was echter sprake van een nieuwe gouden Menorah waarop het licht van Gods aanwezigheid kon branden. Dat was ook al zichtbaar geweest op die Pinksterdag, kort nadat Jeshu‘ah naar de hemel was gegaan (Hand.2): op de hoofden van de twaalf discipelen van Jeshu‘ah waren tongen als van vuur zichtbaar geweest, als onmisken­baar teken van de aanwezigheid van God door Zijn Geest bij deze nieuwe gelovigen.

Laten we hierbij ook letten op de Hebreeuwse benaming voor de Geest van God, zo we die in het Eerste Testament vaak tegenkomen: de Ruach JaHUaH. Hierover schreef ik al eens onder de titel De רוּחַ הַקֹּדֶש - de Ruach ha-Qodesh. Van dit woord רוּחַ - Ruach - Geest, is de oude vorm 2 raisu: gezicht van opzij wawu: tentharing, pin chet: tent-paneel/wand, afscheiding, vlees. Deze geeft aan dat het gaat over God JaHUaH Die Zich verbindt met vlees, dat wil zeggen: met ons mensen. Pas door die verbinding tussen God JaHUaH en ons, mogelijk gemaakt door Jeshu‘ah, komen we tot ons doel, worden we wérkelijk mens, gaan we wérkelijk léven. Dat léven van JaHUaH straalt dan uit; door die verbinding gaan we ook licht - naar de letter: verbondenheid met God - uitstralen (zie het artikel Het Licht van Kerst).

Opvallend in Openbaring 1 is overigens dat die zeven gouden lampenstandaards daar Jeshu‘ah in al Zijn heerlijkheid omringen. Hij staat temidden van hen. Hij troont op de lofzangen van Zijn volk, zegt de Psalmist (Psalm 22: 4; vgl. Opb.4:8). Het is door God JaHUaH in ons midden te verheerlijken, dat we Hem eren, van Zijn licht genieten, zelf daardoor veranderen, en Zijn licht om ons heen gaan verspreiden; Zijn Koninkrijk vestigen.

Hallelu JaH !


Noten

1 Dit is door de joodse rabbijnen zelf beschreven, in de Babylonische Talmud, Yoma 39a, waar staat: „De wijzen [of rabbi’s] onderwezen: De veertig jaar dat Shimon de Oprechte dienst deed [als hogepriester] kwam het lot ['voor JaHUaH' zie Lev.16:8 e.v.; red.] in de rechter [hand van de Hogepriester]. Vanaf dat moment [AD 30] kwam het soms in de rechter, en soms in de linker [hand]. De scharlaken (of karmozijnrood) gekleurde strook [wol] kleurde wit. Van toen af aan kleurde hij soms wit, en soms kleurde hij niet wit. De meest westelijke lamp [van de Menorah; de lamp die altijd moest blijven branden, ook om de anderen mee aan te steken] brandde van toen af aan soms wel, en soms ging hij uit.” en een stukje verder, in Yoma 39b: „Onze rabbi’s onderwezen: gedurende de laatste veertig jaar voor de vernietiging van de tempel kwam het lot ['voor JaHUaH' red.] niet in de rechter hand [van de Hogepriester]; ook de scharlaken (of karmozijnrood) gekleurde strook [wol] werd niet wit; ook de meest westelijke lamp brandde niet ...” (mijn vertaling; nadruk [en tekst tussen vierkante haken] voor de duidelijkheid toegeveogd).
Opvallend is ook wat er gebeurde, de laatste keer dat Shimon de Oprechte op Grote Verzoendag dienst deed in de tempel, in het jaar dus, waarin Jeshu‘ah is gekruisigd, opgestaan en in de hemel opgenomen. Hetzelfde boek uit de Babylonische Talmud, Yoma 39b, geeft aan: „De wijzen onderwezen: Gedurende het jaar waarin Shimon de Oprechte stierf, zei hij tot hen: In dit jaar zal hij sterven. Ze zeiden tot hem: hoe weet u dat? Hij zei tot hen: op elke Grote Verzoendag, als ik het Heilige der Heiligen binnenging, werd ik daar ontvangen door een oude man, gekleed in het wit, en zijn hoofd was omkleed in wit, en hij ging met mij binnen, en hij ging met mij er weer uit. Maar vandaag, werd ik ontvangen door een man, gekleed in het zwart, en zijn hoofd was omkleed in zwart, en hij ging met mij naar binnen, maar hij ging er niet met mij weer uit. Na het Feest [Sukkot / Loofhutten], was hij zeven dagen ziek en stierf.” Dat jaar, wordt er nog bij vermeld, spraken zijn broeders, bij de Hogepriesterlijke zegen, de heilige naam van God niet uit...
Mocht u het zelf allemaal in context willen lezen: de Engelse Soncino editie is beschikbaar op de site van Halakhah.com (Yoma 39a in dit bestand, p.35); de Jewish Virtual Library heeft de (enigszins geparafraseerde) Engelse vertaling van Michael L. Rodkinson uit 1918 (de betrokken tekst op p.1541 in de pdf); De William Davidson editie, met een Hebreeuwse vertaling en een Engelse, vinden we bij Sefaria.
In de Jerushalem Talmud komt overigens een vrijwel identieke passage voor als de citaten hierboven (The Yerushalmi, Ed. Jacob Neusner, p.156-157); dit was dus in joodse kringen een breed bekend gegeven.
2 Meer informatie over het hier bedoelde vroeg-Bijbelse schrift in: André H. Roosma, ‘De geschreven taal van Abraham, Mozes en David – Pictografische wortels en basis­noties in de structuur van het vroeg-Bijbelse schrift.pdf document, Hallelu-JaH! werkdocument, januari 2011.

Reacties

naam: *
e-mail: * (wordt niet openbaar gemaakt)
website: (optioneel)
reactie:
Ik wil graag dat mijn reactie hier wel / niet opgenomen wordt.
* = verplicht veld


Dit is een vervolg op: ‘De Palmboom in de Bijbel (1) Symbool van de boom des levens’;
(2) Vol rijke symboliek;
(3) Teken van Gods tegenwoordigheid en spreken;
(4) Mozes en het grote vuur in de palm-top;
(5) de ‘taal’ van de palmboom;
(6) paal en palissade;
(7) meer over het woord tamar en een pas gezaaide palmboom;
(8) Een les uit een paar zeer jonge palm­bomen en een wetenschappelijk onderzoek; en
(9) De grote gouden Menorah.

 
home  home ,  nieuws index  ,  artikelen index

  
bloemdecoratie 

Bedankt voor uw belangstelling!

bloemdecoratie