De worstelingJeshu‘a deelde in onze worsteling, en die
van heel Isra’el
André H. Roosma 25 maart 2016
Bij het oversteken van de rivier de Jabbok, en het weer binnengaan in het
beloofde land, was Ja‘aqobh (Jakob) angstig, vooral om zijn broer weer te ontmoeten.
Hij was angstig, vanwege hoe hij destijds zijn broer en vader bedrogen had.
Angstig, dus, vanwege zijn oude falen, vanwege hoe hij ooit zelf het heft in
handen meende te moeten nemen en met bedrog meende Gods weg te moeten
realiseren. Hij was gevlucht, en nu keerde hij terug. Niet alléén,
zo hij was gegaan, maar – dank zij de grote genade en goedheid van zijn
God: JaHUaH 1 – getrouwd en met veel kinderen en veel
bezit in de vorm van vee, dus zeker van levensonderhoud. Maar zal zijn oude
bedrog hem nu niet duur komen te staan? Zal het hem niet zijn leven kosten, of
dat van één van zijn twee vrouwen of van zijn twaalf zonen? In die toestand worstelde hij met God, lezen we in Genesis 32: 22-31. Na deze
worsteling gaf God hem de naam Isra’el, aangevend dat hij iemand was
die worstelde met God. Zijn broer had God min of meer de rug toegekeerd.
Die worstelde niet; die had gekozen voor de eenvoudige weg van de minste
weerstand, van goedkoop plezier en snel genot. Maar Ja‘aqobh was ánders; hij had wél gekozen
voor Gods weg, zij het met wat verdeeldheid en veel gerommel.
Ik zie die worsteling van Ja‘aqobh als
representatief voorbeeld voor ónze worsteling. Ja, we willen Gods
weg wel gaan, maar... en dan komt de worsteling... Waarschijnlijk herken je dat wel. Je wilt je wel aan God toewijden, maar...
je hebt er moeite mee dat dat inhoudt dat je niet zélf naar eigen
inzicht over je geld kunt beschikken, maar Hem in alles betrekken en naar Hem
luisteren als Hij ergens ándere plannen mee heeft... of, zoals ik, je hebt je leven aan Hem gegeven maar je hebt er moeite mee
dat je nog alléén bent... Of welliicht is juist je levenspartner een bron van worsteling, want hij
of zij is lief, maar... als_ie nou eens leerde om de vuile was in de wasmand
te gooien in plaats van te laten slingeren, of als ze zou eens wat minder
zeurde, of...
En zo gaan we worstelend door het leven. Worstelend met de gewoonten, de
sfeer en de leefregels van Gods Koninkrijk die zo totaal ánders zijn
dan wat we in deze wereld meekrijgen. En soms ook totaal ánders dat
wat ons prettig en comfortabel lijkt, of waar we denken recht op te hebben.
Worstelend met onze gebrokenheid en die van onze mede-mensen (vgl. Romeinen 7: 15-24; 8: 17-24).
Er staat dat Jeshu‘a (Jezus) onze
zonden en ons lijden gedragen en op Zich genomen heeft. Deze vrijdag
herdenkt het grootste deel van Zijn Gemeente dat wereldwijd. Het mooie is, dat Hij ook deze worsteling met God heeft ondergaan, en nog
wel dieper dan wij; deze worsteling tussen toewijding en een gemakkelijker
leven, deze worsteling met de gevolgen van onze oude zonden. We lezen dat
in Lukas 22: 39-46 (vgl. Joh. 12: 27).
In onze worsteling hoeven we dus nooit te twijfelen of Hij ons begrijpt.
Hij staat er náást ons in.
En Hij prijst ons zalig, wanneer we zó worstelen! Lees er Zijn
zaligspreking op de berg, in Mat. 5: 1-16, er maar op na...
Valt u trouwens op, wat mij opvalt? Uit het bovenstaande zien we dat
juist in die worsteling we dus bij Isra’el - bij Gods
Verbondsvolk - horen! De worsteling waar we mee te maken hebben, kunnen
we zo ook zien als de worsteling van een vluchteling die wil inburgeren
in een nieuw land, of van een kind dat is geadopteerd en thuiskomt in
een gezin waarin een heel andere sfeer heerst – een van liefde en
vertrouwen in plaats van angst, wantrouwen en prestatie-gerichtheid.
Het is goed, maar het is ook wennen.
Het mooie is wel, dat onze worsteling een keer op zal houden.
Ook daarover lezen we in het gedeelte uit Romeinen 8 dat ik eerder
aanhaalde. Als we deelhebben aan hetzelfde lijden als wat
Jeshu‘a leed, mogen we weten dat we
ook zullen delen in Zijn glorie. Héél Isra’el zal
behouden worden, zegt Paulus in Romeinen 9: 27 en 11: 26 – dus
zeker ook allen die zo worstelen!
Hallelu JaH !
Noten
|