Psalm 119 –
Een prachtig loflied op, en leerdicht over, de Torah
– deel  tsad: plant (riet-/graan-achtig), rechtop, oprecht-tsad, quph: opgaande zon; opgaan, rijzen, rondgaan-quph en raisu: gezicht van opzij; de hogere Ander (God)-raisu

André H. Roosma
10 juni 2013

In de serie over Psalm 119 – die bijzondere Torah-Psalm hier opnieuw drie mooie strofen: tsad: plant (riet-/graan-achtig) - tsad, quph: opgaande zon - quph en raisu: gezicht van opzij - raisu (een vervolg op de inleiding, en de delen ’alp: ossekop - ’aleph, baitu: tent/huis, 'in' - beth en gam: voet/been - gam, dalt: deur, ingang - dalt en ah: mens met geheven handen en gebogen knieën - áh, wawu: tentharing, pin - wav en zan: zeis - zan, chet: tent-paneel/wand, afscheiding, vlees - chét en teth: aardewerken mand, omhulling, draaien - tét, jad: arm met open hand, zijtak - jad en kaph: geheven hand - kaph, lam: herdersstaf - lam, mu: water, overvloed - mu en nun: ontkiemend zaadje - nun en sin/samekh: palmboom; Boom des Levens - sin/samekh, ‘ajnu: oog - ‘ajnu en pu: opening, adem, mond, wind - pu).
Net als de vorige keren ga ik uit van de He­breeuw­se grond­tekst en geef ik een zo letterlijk mogelijke eigen vertaling daarvan (ingevoegde woorden in grijs en toe­lichtingen tussen [haken]).

Tsad (plant: riet-/graan-achtig, rechtop, oprecht)tsad: plant (riet-/graan-achtig) \ צ
137Rechtvaardig bent U JaHUaH, en oprecht zijn Uw maatregelen.צַדִּ֣יק אַתָּ֣ה יְהוָ֑ה וְ֝יָשָׁ֗ר מִשְׁפָּטֶֽיךָ׃
138Ingesteld in gerechtigheid hebt U Uw getui­ge­nissen, en in overvloedige trouw.צִ֭וִּיתָ צֶ֣דֶק עֵדֹתֶ֑יךָ וֶֽאֱמוּנָ֥ה מְאֹֽד׃
139Vervuld heeft mij mijn passie, want vergeten [of: verwaarloosd] hebben mijn tegenstanders Uw woorden. צִמְּתַ֥תְנִי קִנְאָתִ֑י כִּֽי־שָׁכְח֖וּ דְבָרֶ֣יךָ צָרָֽי׃
140Gelouterd in overvloed is Uw woord [of: Uw spreken], en Uw knecht heeft het lief.צְרוּפָ֖ה אִמְרָתְךָ֥ מְאֹ֗ד וְֽעַבְדְּךָ֥ אֲהֵבָֽהּ׃
141Klein ben ik en veracht, dus Uw aanwijzingen vergeet [of: negeer] ik niet.צָעִ֣יר אָנֹכִ֣י וְנִבְזֶ֑ה פִּ֝קֻּדֶ֗יךָ לֹ֣א שָׁכָֽחְתִּי׃
142Uw gerechtigheid is gerechtigheid in eeuwig­heid, en Uw Torah is waarheid [of: betrouw­baar]. צִדְקָתְךָ֣ צֶ֣דֶק לְעוֹלָ֑ם וְֽתוֹרָתְךָ֥ אֱמֶֽת׃
143Benauwdheid en angst hebben mij getroffen, doch Uw instellingen zijn mijn bronnen van blijdschap. צַר־וּמָצ֥וֹק מְצָא֑וּנִי מִ֝צְוֺתֶ֗יךָ שַׁעֲשֻׁעָֽי׃
144De gerechtigheid van Uw getuigenissen is tot in eeuwigheid; doe ze mij verstaan, en ik zal leven.צֶ֖דֶק עֵדְוֺתֶ֥יךָ לְעוֹלָ֗ם הֲבִינֵ֥נִי וְאֶחְיֶֽה׃
Quph (opgaande zon; opgaan, rijzen, rondgaan)quph: opgaande zon \ ק
145Geroepen heb ik met heel mijn hart: verhoor mij, JaHUaH; op Uw inzettingen zal ik goed letten. קָרָ֣אתִי בְכָל־לֵ֭ב עֲנֵ֥נִי יְהוָ֗ה חֻקֶּ֥יךָ אֶצֹּֽרָה׃
146Aangeroepen heb ik U, verlos mij [Hebreeuws: hoshi‘éni], en ik zal Uw getuigenissen in acht nemen.קְרָאתִ֥יךָ הוֹשִׁיעֵ֑נִי וְ֝אֶשְׁמְרָ֗ה עֵדֹתֶֽיךָ׃
147Geanticipeerd heb ik op de ochtendschemering, en heb om hulp geroepen; Uw woord [Q; K: Uw woorden] [of: Uw spreken] heb ik verwacht. קִדַּ֣מְתִּי בַ֭נֶּשֶׁף וָאֲשַׁוֵּ֑עָה [לדבריך כ] (לִדְבָרְךָ֥ ק) יִחָֽלְתִּי׃
148Geanticipeerd hebben mijn ogen op de nachtwaken, om te overdenken wat U gezegd hebt [of: Uw woord].קִדְּמ֣וּ עֵ֭ינַי אַשְׁמֻר֑וֹת לָ֝שִׂ֗יחַ בְּאִמְרָתֶֽךָ׃
149Mijn stem, hoor die overeenkomstig Uw goeder­tierenheid, JaHUaH; overeenkomstig Uw maat­regel doe mij leven [of: maak mij levend].ק֭וֹלִי שִׁמְעָ֣ה כְחַסְדֶּ֑ךָ יְ֝הוָ֗ה כְּֽמִשְׁפָּטֶ֥ךָ חַיֵּֽנִי׃
150Naderbij komen die hoererij [of: overspel] najagen, van Uw Torah staan zij ver af.קָ֭רְבוּ רֹדְפֵ֣י זִמָּ֑ה מִתּוֹרָתְךָ֥ רָחָֽקוּ׃
151Nabij bent U, JaHUaH, en heel Uw instellingen zijn waarheid [of: betrouwbaar].קָר֣וֹב אַתָּ֣ה יְהוָ֑ה וְֽכָל־מִצְוֺתֶ֥יךָ אֱמֶֽת׃
152Van ouds heb ik geweten van Uw getuigenissen, dat U ze tot in eeuwigheid vastgesteld hebt.קֶ֣דֶם יָ֭דַעְתִּי מֵעֵדֹתֶ֑יךָ כִּ֖י לְעוֹלָ֣ם יְסַדְתָּֽם׃
Raisu (gezicht van opzij; de hogere Ander (God))raisu: gezicht van opzij \ ר
153Zie mijn ellende, en help mij uit, want Uw Torah heb ik niet vergeten [of: genegeerd]. רְאֵֽה־עָנְיִ֥י וְחַלְּצֵ֑נִי כִּי־תֽ֝וֹרָתְךָ֗ לֹ֣א שָׁכָֽחְתִּי׃
154Voer mijn rechtszaak, en los [of: verlos] mij, naar wat U gezegd hebt doe mij leven [of: maak mij levend].רִיבָ֣ה רִ֭יבִי וּגְאָלֵ֑נִי לְאִמְרָתְךָ֥ חַיֵּֽנִי׃
155Ver van de godvijandigen is het Heil [Hebreeuws: Jeshu‘ah], want Uw inzettingen zoeken zij niet.רָח֣וֹק מֵרְשָׁעִ֣ים יְשׁוּעָ֑ה כִּֽי־חֻ֝קֶּיךָ לֹ֣א דָרָֽשׁוּ׃
156Uw barmhartigheden zijn vele, JaHUaH; naar Uw maatregelen doe mij leven [of: maak mij levend]. רַחֲמֶ֖יךָ רַבִּ֥ים ׀ יְהוָ֑ה כְּֽמִשְׁפָּטֶ֥יךָ חַיֵּֽנִי׃
157Talrijk zijn mijn vervolgers en mijn tegen­standers, van Uw getuigenissen wijk ik niet af.רַ֭בִּים רֹדְפַ֣י וְצָרָ֑י מֵ֝עֵדְוֺתֶ֗יךָ לֹ֣א נָטִֽיתִי׃
158Gezien heb ik degenen die bedrieglijk hande­len, en weerzin vervult mij, dat zij Uw woord niet in acht namen.רָאִ֣יתִי בֹ֭גְדִים וָֽאֶתְקוֹטָ֑טָה אֲשֶׁ֥ר אִ֝מְרָתְךָ֗ לֹ֣א שָׁמָֽרוּ׃
159Zie toe, want Uw aanwijzingen heb ik liefgehad, JaHUaH; overeenkomstig Uw goedertierenheid doe mij leven [of: maak mij levend].רְ֭אֵה כִּי־פִקּוּדֶ֣יךָ אָהָ֑בְתִּי יְ֝הוָ֗ה כְּֽחַסְדְּךָ֥ חַיֵּֽנִי׃
160Heel Uw woord is waarheid [of: betrouwbaar], en tot in eeuwigheid heel de maatregel van Uw gerechtigheid. רֹאשׁ־דְּבָרְךָ֥ אֱמֶ֑ת וּ֝לְעוֹלָ֗ם כָּל־מִשְׁפַּ֥ט צִדְקֶֽךָ׃

Psalm 119: 137-160 (צ, ק, ר)

De letter die in de achttiende strofe centraal staat is de Hebreeuwse letter צ\ץ - tsade. De oude vorm hiervan was een afbeelding van een plant, in het bijzonder een riet- of graanachtige plant die strak rechtop groeit: tsad: plant (riet-/graan-achtig), rechtop, oprecht - tsad. Het eerste woord waar­aan de Psalmist bij deze letter denkt is het woord צַדִּ֣יק - tsaddiq - rechtvaardig(e). En wie is er rechtvaardig, zoals JaHUaH, de God van Israël? Hij is uniek!
Dat zet de toon van deze strofe (zie ook vers 138, 142 en 144).

Merk op, dat ook de letter tsade zelf wel tsaddie of tsaddiq genoemd wordt. De riet- of graanplant was bij uitstek een voorbeeld in het onverdeeld en oprecht zijn, door zijn gebrek aan zijtakken en zijn zuiver rechtop groeien (naar de zon toe); vandaar de eenvoudige associatie met oprechtheid of rechtvaardigheid. Bovendien stond de tsade via de papyrus-plant die uitgeperst werd om er papier van te maken, tevens voor uitgeperst of onderdrukt worden – een proces dat in mensen een loutering tot rechtvaardigheid teweeg kan brengen.

Daarmee zijn we gelijk bij een van de volgende associaties van de dichter. Bij het woord צְרוּפָ֖ה - gelouterd denkt hij als eerste aan de zuiverheid van het spreken van God. Wanneer God spreekt, is er geen woord onzuiverheid bij.

Het woord צָעִ֣יר - klein, waarmee vers 141 begint, is vanuit de oude symbolen (tsad: plant (riet-/graan-achtig)‘ajnu: oogjad: arm met open hand, zijtakraisu: gezicht van opzij) te zien als g ekoppeld aan gras (of graan, riet) dat klein is (en bijv. snel verdort) als het de hand van God Zelf eraan ziet komen – inderdaad een Bijbelse notie van ons klein-zijn. Veel vertalers hebben een tegenstelling gezien tussen de twee delen van dit vers en in het midden ervan het woord doch of maar ingevoegd. Ik zie hier geen tegen­stel­ling, veeleer een reden: wegens zijn kleinheid houdt de psalmist zich vast aan Gods aanwijzingen. Men kan eventueel ter verduidelijking het woordje dus invoegen.
Het volgende vers verduidelijkt deze reden nog eens: Gods gerechtigheid en Zijn Torah zijn betrouwbaar tot in eeuwigheid.

Temidden van benauwdheid en angst zijn Gods instellingen (de mitswót waarmee Hij ons zegent) voor hem bronnen van blijdschap. Denk hierbij aan wat ik in de inleiding over dit woord zei als gerelateerd aan de oogst waarin God met grote blijdschap Zijn aren bijeenbrengt in grote schoven tot hun vrucht helemaal rijp is.

Het opgaan van de zon, verbeeld in de oude letter quph: opgaande zon - quph, later ook wel qoph, ligt ten grondslag aan de negentiende strofe. In deze strofe denkt de psalmist aan Zijn roepen tot God, ’s morgens vroeg vaak al. En aan het feit dat God JaHUaH er, net als de zon in het Midden Oosten, altijd is, en dat er niets in Hem en in Zijn woord is dat het daglicht niet zou kunnen verdragen, integendeel!

In vers 146 heb ik de Hebreeuwse vorm hoshi‘éni er in de vertaling even bij gezet. Dit is een andere grammaticale vorm van het meer bekende hoshi‘ah-na’ (vgl. Jahu-chanan (Johannes) 12: 13; Mattit-jahu (Mattheus) 21: 9; Psalm 118: 25), dat ten onrechte soms primair als aanbid­dings-kreet wordt gezien. Het is vooral een gebed om ver­los­sing, etymolo­gisch gerelateerd aan de Naam van Jezus: Jeshu‘ah - De Verlosser.

Mooi en erg actueel zijn de verzen 150 en 151. Hoererij en overspel komen via de media steeds dichterbij en dringen zich aan ons op. De tegenstander probeert ons te verleiden tot een levensstijl die ver af staat van de mooie aanwijzingen van God in Zijn Torah. Alleen door Gods nabijheid kunnen we die verleidingen weerstaan. Het leven zoals Hij het ingesteld heeft is geen lege façade of leugen zoals wat de tegen­stander ons voorspiegelt, maar het is waar en betrouwbaar.

De letter raisu: gezicht van opzij - raisu of resh, staande voor een Hoofd of hogere Ander (God) doet mij en blijkbaar ook de Psalmist denken aan de grootheid van God. In deze strofe vraagt hij dan ook om Gods hulp en uitredding temidden van mensen die hem verdrukken.

Een belangrijke eigenschap van God is dat Hij toeziet op ons mensen, zoals een her­der op zijn schapen, om ze beschermen en te geven wat ze nodig hebben.
Het werkwoord ראה - ra’ah - zien, dat hier twee keer voorkomt, werd vroeger zó geschreven: raisu: gezicht van opzij’alp: ossekopah: figuur met geheven handen en gebogen knieën. We zien de dingen pas goed wanneer we God als Eerste aanbidden (vergelijk wat Paulus schrijft in Romeinen 1: Hem niet als hoogste God eren en danken leidt tot verduistering en de dingen niet meer helder kunnen zien).

In vers 157 voegen veel vertalers weer een tegenstelling in, waar ik in het eerste deel hooguit een extra motivatie of reden zie voor het tweede.

In de laatste twee strofen van vandaag vraagt de Psalmist God vier keer om hem te doen leven, te laten leven of levend te maken (het Hebreeuwse woord chaijéni; in vers 149, 154, 156 en 159). Doet hij dat met een beroep op het feit dat hij zich aan een serie ‘wetten’ gehouden heeft? Nee. Hij doet dat met een beroep op Gods bescher­mende maatregelen (het Hebreeuwse woord mishpat was afgeleid van het omheinen of afdekken van een put zodat mensen, kinderen of dieren er niet in konden verongelukken) en op Zijn goedertierenheid oftewel genade. Ook in de Torah was dát de basis voor het ontvangen van leven uit Gods hand.
Het woord naar in vers 154 is een vertaling van het voorvoegsel le- dat van oor­sprong een herdersstaf (lam: herdersstaf) was. Het geeft richting aan. Wat God gezegd heeft, geeft de richting aan dát we mogen leven, én het geeft richting aan hóé we mogen leven.

Opvallend is dat in elk van deze twee strofen de Psalmist twee keer de glorierijke Naam van God, JaHUaH, noemt; die heerlijke Naam Die Zijn nabijheid weergeeft.

Hallelu-JaH!


Noten

1 Meer informatie over de verklaring van de meeste van de betrokken Hebreeuwse woorden vanuit het hier bedoelde vroeg-Bijbelse schrift in: André H. Roosma, ‘De geschreven taal van Abraham, Mozes en David – Pictografische wortels en basisnoties in de structuur van het vroeg-Bijbelse schrift.pdf document, Hallelu-JaH! werkdocument, januari 2011.

Reacties

naam: *
e-mail: * (wordt niet openbaar gemaakt)
website: (optioneel)
reactie:
Ik wil graag dat mijn reactie hier wel / niet opgenomen wordt.
* = verplicht veld


Vorige artikelen in de serie Psalm 119 – Een prachtig loflied op, en leerdicht over, de Torah: ‘inleiding en uitleg van enkele kernwoorden’, ‘deel ’alp: ossekop - ’aleph’, ‘deel baitu: tent/huis -bet en gam: voet/been -gam’, ‘deel dalt: deur, ingang-dalt en ah: figuur met geheven handen en gebogen knieën-áh’, ‘deel wawu: tentharing, pin - wav en zan: zeis - zan’, ‘deel chet: tent-paneel/wand, vlees - chét en teth: aardewerken mand, omhulling - tét’, ‘deel jad: arm met open hand, zijtak, 'hij geeft' - jad en kaph: geheven hand - kaph’, ‘deel lam: herdersstaf - lam, mu: water, overvloed - mu en nun: ontkiemend zaadje - nun’ en ‘deel sin/samekh: palmboom; Boom des Levens - sin/samekh, ‘ajnu: oog - ‘ajnu en pu: opening, adem, mond, wind - pu’.

 
home  home ,  nieuws index  ,  artikelen index

  
bloemdecoratie 

Bedankt voor uw belangstelling!

bloemdecoratie