Psalm 102 verdrukking en het
perspectief van JaHUaH
André H. Roosma 2 maart 2024
Deze Psalm viel me een paar weken geleden op, juist toen ik contact had met
verschillende mensen die een moeilijke periode doormaakten. Het is een psalm die een groot contrast laat zien. Enerzijds zijn er de zeer
moeilijke omstandigheden van de schrijver (verzen 1-12 en 24-25). En anderzijds
is er het perspectief van God JaHUaH1: Wie Hij is en wat Hij gaat doen
(verzen 13-23 en 26-29). Wat opvalt is, dat de moeilijkheden niet ontkend of
gebagatelliseerd worden, maar dat de schrijver daar naast wel het hoopvolle
perspectief van God zet. Ook valt op: het grote verschil in gebruik van Gods
heerlijke Naam JaHUaH in verschillende delen van deze psalm.
Hieronder eerst weer de rijke tekst van deze mooie Psalm;
zowel het Hebreeuwse origineel, als een nauwkeurige
Nederlandse vertaling.
1 | Een gebed van een verdrukte, wanneer hij bezwijkt, en voor het aangezicht
van JaHUaH zijn klacht uitstort. |
תְּ֭פִלָּה לְעָנִ֣י כִֽי־יַעֲטֹ֑ף וְלִפְנֵ֥י יְ֝הוָ֗ה יִשְׁפֹּ֥ךְ שִׂיחֽוֹ׃ |
2 | JaHUaH, hoor mijn gebed, en laat mijn hulpgeroep bij U
binnenkomen. |
יְ֭הוָה שִׁמְעָ֣ה תְפִלָּתִ֑י וְ֝שַׁוְעָתִ֗י אֵלֶ֥יךָ תָבֽוֹא׃ |
3 | Verberg Uw aangezicht niet voor mij, neig Uw oor tot mij op de dag dat
ik onderdrukt word; op de dag dat ik roep, verhoor mij haastig. |
אַל־תַּסְתֵּ֬ר פָּנֶ֨יךָ ׀ מִמֶּנִּי֮ בְּי֢וֹם צַ֫ר לִ֥י הַטֵּֽה־אֵלַ֥י
אָזְנֶ֑ךָ בְּי֥וֹם אֶ֝קְרָ֗א מַהֵ֥ר עֲנֵֽנִי׃ |
4 | Want mijn dagen zijn vervlogen als rook, en mijn gebeente is uitgebrand als
een haard. |
כִּֽי־כָל֣וּ בְעָשָׁ֣ן יָמָ֑י וְ֝עַצְמוֹתַ֗י כְּמוֹ־קֵ֥ד נִחָֽרוּ׃ |
5 | Mijn hart is verslagen en verdord als gras, ja, ik heb vergeten mijn
brood te eten. |
הוּכָּֽה־כָ֭עֵשֶׂב וַיִּבַ֣שׁ לִבִּ֑י כִּֽי־שָׁ֝כַ֗חְתִּי מֵאֲכֹ֥ל
לַחְמִֽי׃ |
6 | Vanwege mijn luide zuchten, kleeft mijn gebeente aan mijn vlees. |
מִקּ֥וֹל אַנְחָתִ֑י דָּבְקָ֥ה עַ֝צְמִ֗י לִבְשָׂרִֽי׃ |
7 | Ik ben gaan lijken op een eenzame pelikaan in de woestijn, ik ben geworden
als een steenuil temidden van de puinhopen. |
דָּ֭מִיתִי לִקְאַ֣ת מִדְבָּ֑ר הָ֝יִ֗יתִי כְּכ֣וֹס חֳרָבֽוֹת׃ |
8 | Ik ben slapeloos, en ben geworden als een vogel, eenzaam op een dak. |
שָׁקַ֥דְתִּי וָאֶֽהְיֶ֑ה כְּ֝צִפּ֗וֹר בּוֹדֵ֥ד עַל־גָּֽג׃ |
9 | Heel de dag smaden mij mijn vijanden; die mij voor gek zetten, gebruiken mijn
naam als vloek [letterl: zweren bij mij]; |
כָּל־הַ֭יּוֹם חֵרְפ֣וּנִי אוֹיְבָ֑י מְ֝הוֹלָלַ֗י בִּ֣י נִשְׁבָּֽעוּ׃ |
10 | want ik eet as als brood, en vermeng mijn drank met tranen |
כִּי־אֵ֭פֶר כַּלֶּ֣חֶם אָכָ֑לְתִּי וְ֝שִׁקֻּוַ֗י בִּבְכִ֥י מָסָֽכְתִּי׃ |
11 | vanwege Uw boze aangezicht en Uw grote toorn; want U tilde mij op en smeet
mij weer neer. |
מִפְּנֵֽי־זַֽעַמְךָ֥ וְקִצְפֶּ֑ךָ כִּ֥י נְ֝שָׂאתַ֗נִי וַתַּשְׁלִיכֵֽנִי׃ |
12 | Mijn dagen zijn als een schaduw die steeds langer wordt, en ik verdor als gras. |
יָ֭מַי כְּצֵ֣ל נָט֑וּי וַ֝אֲנִ֗י כָּעֵ֥שֶׂב אִיבָֽשׁ׃ |
|
13 | Maar U, JaHUaH, blijft voor eeuwig, en de gedachtenis aan U tot
generatie op generatie. |
וְאַתָּ֣ה יְ֭הוָה לְעוֹלָ֣ם תֵּשֵׁ֑ב וְ֝זִכְרְךָ֗ לְדֹ֣ר וָדֹֽר׃ |
14 | U zult opstaan, U zult U ontfermen over Tsion, want de tijd om haar genadig
te zijn, want de vastgestelde tijd is gekomen; |
אַתָּ֣ה תָ֭קוּם תְּרַחֵ֣ם צִיּ֑וֹן כִּי־עֵ֥ת לְ֝חֶֽנְנָ֗הּ כִּי־בָ֥א
מוֹעֵֽד׃ |
15 | want Uw knechten hebben een welgevallen aan haar stenen, en zijn begaan
met haar brokstukken [of: gruzelementen]. |
כִּֽי־רָצ֣וּ עֲ֭בָדֶיךָ אֶת־אֲבָנֶ֑יהָ וְֽאֶת־עֲפָרָ֥הּ יְחֹנֵֽנוּ׃ |
16 | Dan zullen de volken de Naam van JaHUaH
vrezen, en alle koningen van de aarde Uw heerlijkheid. |
וְיִֽירְא֣וּ ג֭וֹיִם אֶת־שֵׁ֣ם יְהוָ֑ה וְֽכָל־מַלְכֵ֥י הָ֝אָ֗רֶץ
אֶת־כְּבוֹדֶֽךָ׃ |
17 | Want JaHUaH zal Tsion opgebouwd hebben, zal in Zijn heerlijkheid
verschenen zijn, |
כִּֽי־בָנָ֣ה יְהוָ֣ה צִיּ֑וֹן נִ֝רְאָ֗ה בִּכְבוֹדֽוֹ׃ |
18 | Hij zal Zich gewend hebben tot het gebed van degene, die berooid [of: ontbloot] is, en niet veracht hebben hun
gebed. |
פָּ֭נָה אֶל־תְּפִלַּ֣ת הָעַרְעָ֑ר וְלֹֽא־בָ֝זָ֗ה אֶת־תְּפִלָּתָֽם׃ |
19 | Dit zal opgeschreven worden voor een navolgende generatie; en het volk,
dat geschapen zal worden, zal JaH loven; |
תִּכָּ֣תֶב זֹ֭את לְד֣וֹר אַחֲר֑וֹן וְעַ֥ם נִ֝בְרָ֗א יְהַלֶּל־יָֽהּ׃ |
20 | want Hij zal uit Zijn heilige hoogte omlaag hebben gezien; JaHUaH zal
uit de hemel op de aarde neergekeken hebben; |
כִּֽי־הִ֭שְׁקִיף מִמְּר֣וֹם קָדְשׁ֑וֹ יְ֝הוָ֗ה מִשָּׁמַ֤יִם ׀ אֶל־אֶ֬רֶץ
הִבִּֽיט׃ |
21 | om het zuchten van de gevangenen te horen, om los te maken de kinderen van
de dood [kinderen van de dood: mensen die a.h.w. al aan
de dood overgeleverd waren]; |
לִ֭שְׁמֹעַ אֶנְקַ֣ת אָסִ֑יר לְ֝פַתֵּ֗חַ בְּנֵ֣י תְמוּתָֽה׃ |
22 | opdat men de Naam van JaHUaH vertelle
in Tsion, en Zijn lof in Jerushalaïm; |
לְסַפֵּ֣ר בְּ֭צִיּוֹן שֵׁ֣ם יְהוָ֑ה וּ֝תְהִלָּת֗וֹ בִּירוּשָׁלָֽ͏ִם׃ |
23 | wanneer de volken samen tot één zullen vergaderd worden, en de koninkrijken,
om JaHUaH te dienen. |
בְּהִקָּבֵ֣ץ עַמִּ֣ים יַחְדָּ֑ו וּ֝מַמְלָכ֗וֹת לַעֲבֹ֥ד אֶת־יְהוָֽה׃ |
|
24 | Hij heeft op de weg mijn kracht terneer gedrukt; mijn dagen heeft Hij
verkort. |
עִנָּ֖ה בַדֶּ֥רֶךְ כֹּחִ֗י (q; כחו k) קִצַּ֥ר יָמָֽי׃ |
25 | Ik zei: Mijn God, neem mij niet weg op de helft van mijn dagen; U, Wiens
jaren zijn van generatie op generatie. |
אֹמַ֗ר אֵלִ֗י אַֽל־תַּ֭עֲלֵנִי בַּחֲצִ֣י יָמָ֑י בְּד֖וֹר דּוֹרִ֣ים
שְׁנוֹתֶֽיךָ׃ |
|
26 | U hebt voorheen de aarde gegrondvest, en de hemelen zijn het werk van Uw
handen. |
לְ֭פָנִים הָאָ֣רֶץ יָסַ֑דְתָּ וּֽמַעֲשֵׂ֖ה יָדֶ֣יךָ שָׁמָֽיִם׃ |
27 | Die zullen vergaan, maar U zult staande blijven; en zij alle zullen als
een kleed verslijten; U zult ze veranderen als een gewaad, en zij zullen
veranderd worden. |
הֵ֤מָּה ׀ יֹאבֵדוּ֮ וְאַתָּ֢ה תַ֫עֲמֹ֥ד וְ֭כֻלָּם כַּבֶּ֣גֶד יִבְל֑וּ
כַּלְּב֖וּשׁ תַּחֲלִיפֵ֣ם וְֽיַחֲלֹֽפוּ׃ |
28 | Maar U bent Dezelfde, en aan Uw jaren zal geen einde komen. |
וְאַתָּה־ה֑וּא וּ֝שְׁנוֹתֶ֗יךָ לֹ֣א יִתָּֽמּוּ׃ |
29 | De kinderen van Uw knechten zullen wonen en tot rust komen, en hun
nageslacht zal voor Uw aangezicht vast staan. |
בְּנֵֽי־עֲבָדֶ֥יךָ יִשְׁכּ֑וֹנוּ וְ֝זַרְעָ֗ם לְפָנֶ֥יךָ יִכּֽוֹן׃ |
Psalm 102
In vers 1 zien we dat de schrijver zichzelf ziet als één van de
anavim - de verdrukten, nederigen, vaak minder geachten (vgl. ook wat
Jeshu‘a zegt in Mat.5:1-12; vgl. ook Psalm 12:6;
18:7). Zoals ik eerder al eens mocht schrijven, heeft God wel in het bijzonder oog en oor
voor deze mensen! Dat zien we ook hier.
Wat opvalt, is dat er staat dat hij voor het aangezicht
van JaHUaH zijn klacht uitstort. Bij goede communicatie letten
de gesprekspartners op elkaars gezicht. Daaraan valt vaak veel te lezen.
En hier spreekt de schrijver met zijn God, JaHUaH. Dat kán dus gewoon.
Hij begint zijn gebed ook met God bij Zijn Eigen heerlijke en
veelbetekenende Naam te noemen: JaHUaH,
ook dát kán volgens de Bijbel gewoon... En hij zegt erbij dat hij
vraagt om door JaHUaH gehoord te worden. Dat is bijzonder, dat de grote
Schepper van hemel en aarde wil luisteren naar ons, kleine mensjes!
Mogelijk is deze Psalm geschreven tijdens de Babylonische ballingschap.
De schrijver – spreekt hij als persoon, of in feite voor heel het volk
Judah of zelfs heel Israël? dat weten we niet – voelt zich onderdrukt
en eenzaam. Hij gebruikt heel beeldende taal om zijn gevoelens weer te geven.
Vergelijkingsmateriaal haalt hij uit zijn directe omgeving: rook die
vervliegt, een haard die uitbrandt en waar alleen zwarte, verdroogde
as van overblijft, gras dat door de zon en droogte verdord is.
In vers 7 vergelijkt hij zich met een vogel waarvan de Hebreeuwse naam -
qa’at - bij ons niet meer bekend is. De mensen die destijds (ca. 400
BC) Hebreeuwse Bijbel in de Griekse Septuagint vertaalden, dachten dat het
de pelikaan was. Veel latere vertalers namen dat over. Het lijkt wat vreemd;
een pelikaan in het voornamelijk vrij droge land, maar misschien is dat juist
wat de schrijver bedoelt. En pelikanen komen op hun voor- en najaarstrek
wel óver Israel, dus heel vreemd is het niet. Een pelikaan die dan niet dóór
kan vliegen, komt er vaak niet goed van af, zonder water.
Andere vertalers vertaalden wel: een aalscholver, roerdomp (vanwege zijn
droevige geluid, net als de uil die hij ook noemt) of kauw, maar die opties
vind ik minder aannemelijk. De naam qa’at wordt wel in verband
gebracht met een werkwoord dat braken betekent; deze vogel zou zijn
jongen voeden door eten op te braken. De pelikaan doet dat als geen ander. Ook in de steenuil die vaak een droevig geluid laat horen op ruïnes, en een
eenzame vogel op een dak, herkent de schrijver iets van zichzelf. Hij kan er
niet van slapen en vergeet te eten, zo ellendig voelt hij zich. Daarbij zijn er
ook nog vijanden die hem smaden. Dat hij zijn ellende toeschrijft aan God, is
niet erg helpend. Hij ziet tenslotte sterk de eindigheid van zijn bestaan.
Die eindigheid van zijn eigen bestaan (vers 12) bepaalt hem echter bij
zijn God JaHUaH, Die eeuwig blijft (vers 13). Het draait nu ineens niet
meer allemaal om hemzelf, maar er is een groter perspectief: God JaHUaH
en Zijn volk Israël, ja, zelfs alle volken. Eerder had ik het hier al over de Heerlijke Naam van God, JaHUaH. De
schrijver begon zijn gebed om hulp met Gods heerlijke Naam JaHUaH,
maar was vervolgens tien verzen lang zózeer met zijn eigen intense
problemen en akelige gevoelens bezig, dat hij vergat dat JaHUaH de God
is Die er is, en die opkomt voor de Zijnen, en die naast ons staat, soms zelfs
mee-huilt als we verdriet hebben (vgl. Joh.11:35). In die 10 verzen noemt hij
Gods Naam dan ook niet.2 Wanneer hij in vers 13 dan weer aan
JaHUaH denkt en Hem noemt, verandert gelijk de hele toon van de psalm.
Hij ziet het perspectief, dat JaHUaH ER IS en zal ingrijpen.
Het gedenken van JaHUaH is daarbij voor hem belangrijk. Daardoor weet
hij weer dat JaHUaH de verdrukten zal zien, en zal
opstaan en Zich zal ontfermen - zó IS Hij. Het resultaat daarvan zal zijn dat de volken de Naam JaHUaH zullen
vrezen (zoals de hele toenmalige wereld deed na de grote wonderen die God
JaHUaH voor Zijn volk gedaan had om hen uit Egypte te bevrijden), en
alle koningen van de aarde Zijn heerlijkheid. Wat die vreze voor JaHUaH
betekent, besprak ik onlangs nog.
Het is mijn vurige gebed, dat ook in deze tijd JaHUaH zal opstaan en
Zich zal ontfermen, onder andere over Israël en de door hun tegenstandeers
gegijzelde mensen, zodat ook nu weer de volken de Naam JaHUaH zullen
vrezen.
Het perspectief dat de schrijver ziet, houdt ook in dat in Jeruzalem over
de Naam JaHUaH verteld zal worden, dat de Naam JaH geloofd zal
worden, en de volken JaHUaH zullen dienen.
Wanneer de schrijver in vers 24-25 nog weer even terugkomt op zijn
moeiten, blijkt er door het gedenken van het ingrijpen door JaHUaH
wel iets veranderd te zijn. Vanaf dat punt spreekt de schrijver heel
concreet God aan: Mijn God, ... U, Wiens jaren ... U
hebt ... U zult ... U bent Dezelfde. In vers 13-16 zagen we dat ook al;
het is een goed teken, wanneer we weer rechtstreeks mét en tot God kunnen
spreken. Onze hersenen zijn dan weer op communicatie en relatie ingesteld,
we realiseren ons dat we er niet alleen voor staan, en de pijn is niet meer
zo alles overheersend aanwezig; hij wordt draaglijker.3 In dát gebed put
hij dan ook vertrouwen dat het met Gods knechten uiteindelijk ook goed zal
gaan: er zal rust voor hen zijn en zekerheid. De gebruikte werkwoordsvorm
jishkonu, komt van shakan - wonen, 'to settle down',
(ver)blijven. De HSV vertaalt: veilig
wonen; ik heb vertaald: wonen en tot rust
komen, want dat is de notie die er duidelijk in zie. JaHUaH
wil ons in Zijn tegenwoordigheid - voor Zijn aangezicht - graag Zijn
shalom geven!
Wát een God is JaHUaH! Zeker al onze lofprijs waard!
Hallelu JaHUaH !
Noten
1 |
De glorierijke Naam van God geef ik hier zo goed
mogelijk weer vanuit het oudste Hebreeuwse origineel. Voor meer achtergrond
informatie over deze glorierijke Naam van God, JaHUaH, zie: André H.
Roosma, ‘De wonderbare en liefelijke Naam van de God Die er was, Die er is, en Die
er zijn zal’ , uitgebreide Accede!/Hallelu-JaH! studie (ca. 90 p.), juli 2009. |
2 |
In mijn grote studie over de heerlijke Naam (zie vorige
noot) kwam ik dit fenomeen al duidelijk tegen in de hele Tanakh (het eerste
testament van de Bijbel). Zijn heerlijke Naam JaHUaH staat ervoor dat
God mét ons is en ons léven geeft. Waar mensen dat ook zo ervaren, gebruikten
ze de Naam vrijmoedig en veelvuldig; waar ze God als ver weg ervoeren,
gebruikten ze Zijn heerlijke Naam niet. Het is opvallend, dit hier zelfs
binnen één psalm zo duidelijk terug te zien. |
3 |
Deze fenomenen beschrijf ik uitvoeriger op de website
over de Immanuel levensstijl; zie daar o.a. De liefde van Immanuel – op Hem
afstemmen als basis voor léven, herstel en groei , mrt. 2021; en: Immanuel herkennen – In alle
omstandigheden de God Die met ons is gaan zien , aug. 2013. |
Vorige artikelen in de serie De veelzeggende Naam
van God: (26) ‘De יראת יהוה - jir’at JaHUaH’,
18 feb. 2024; (25) ‘De lofzang van Mosheh (Mozes)’,
op basis van Exodus 15,
27 jan. 2024; (24) ‘Zijn Naam is verheven - roep Zijn Naam aan!’, op basis van
Jesha‘-Jahu (Jesaja) 12,
9 jan. 2024; (23) ‘
De Sprekende God van de Exodus en van de hele Bijbel’,
23 juni 2023; (22) De rijkdom van de Titel אֵל רַחוְּם -
’El Rachum’; (21) Waarom het christendom DE NAAM veelal negeerde; (20) JaHUaH - de ware God van de Bijbel – is betrokken!; (19) De rijkdom van de Titel אֵל שַׁדַּי -
’El Shaddai; (18) Waarom het rabbijnse jodendom DE NAAM niet wil noemen; (17) Wat we leren uit Jezus’ verzoeking in de woestijn.
|