Psalm 119 – Een prachtig loflied
op, en leerdicht over, de Torah – verzen waarin dabar (spreken,
woord) voorkomt
André H. Roosma 22 mei 2013
In de inleiding op deze studie-serie over Psalm 119
besprak ik een aantal kernwoorden. Hier wil ik laten zien hoe een van
deze woorden in de Psalm voorkomt, namelijk het Hebreeuwse woord
dabar, evenals ’imrah vaak vertaald met: spreken, of woord.
Hieronder de tekst van die verzen van deze Psalm, waarin een vorm van dit
woord voorkomt. De hier vooral veel voorkomende vorm דְבָרֶֽךָ
- debharekha is vaak vertaald met:
Uw woord, of met: wat U
gezegd hebt. Andere vertalingen spreken soms wat vrijer bijvoorbeeld
ook van Uw toezeggingen of Uw beloften.
Hieronder weer rechts het Hebreeuwse origineel en links daarnaast mijn
Nederlandse vertaling. In de vertaling heb ik woorden die voor de
leesbaarheid toegevoegd zijn, in grijs en iets
kleiner gezet [en toelichtingen tussen haken].
9 | Waarmee
zal de jongere zijn pad rein houden? Als hij het in acht neemt overeenkomstig Uw woord. | בַּמֶּה
יְזַכֶּה־נַּעַר
אֶת־אָרְחֹו
לִשְׁמֹר
כִּדְבָרֶֽךָ׃ |
16 | In Uw
inzettingen verheug ik mij; Uw woord [of: wat U
gezegd hebt] vergeet ik niet. | בְּחֻקֹּתֶיךָ
אֶֽשְׁתַּעֲשָׁע
לֹא
אֶשְׁכַּח
דְּבָרֶֽךָ׃ |
17 | Doe wel
aan Uw knecht, en ik zal [of: dan zal ik] leven
en Uw woord in acht nemen. | גְּמֹל
עַֽל־עַבְדְּךָ
אֶֽחְיֶה
וְאֶשְׁמְרָה
דְבָרֶֽךָ׃ |
25 | Mijn ziel
kleeft aan het stof; maak mij levend naar Uw woord [of: zoals U hebt gesproken]. | דָּֽבְקָה
לֶעָפָר
נַפְשִׁי
חַיֵּנִי
כִּדְבָרֶֽךָ׃ |
28 | Mijn ziel
huilt tranen van verdriet; richt mij op naar Uw woord. |
דָּלְפָה
נַפְשִׁי
מִתּוּגָה
קַיְּמֵנִי
כִּדְבָרֶֽךָ׃ |
42 | Dan heb
ik hem die mij hoont iets te antwoorden, want ik vertrouw op Uw
woord. | וְאֶֽעֱנֶה
חֹרְפִי
דָבָר
כִּֽי־בָטַחְתִּי
בִּדְבָרֶֽךָ׃ |
43 | En
ontruk het woord van de waarheid niet van mijn mond, geheel en al,
want ik hoop op Uw maatregelen. | וְֽאַל־תַּצֵּל
מִפִּי
דְבַר־אֱמֶת
עַד־מְאֹד
כִּי
לְמִשְׁפָּטֶךָ
יִחָֽלְתִּי׃ |
49 | Gedenk
aan het woord, tot Uw knecht gesproken, waarop U mij deed hopen. |
זְכֹר־דָּבָר
לְעַבְדֶּךָ
עַל אֲשֶׁר
יִֽחַלְתָּֽנִי׃ |
57 | Mijn
deel is JaHUaH, heb ik gezegd, zodat ik
op Uw woorden acht zal geven. | חֶלְקִי
יְהוָה
אָמַרְתִּי
לִשְׁמֹר
דְּבָרֶֽיךָ׃ |
65 | Goed
hebt U gedaan met Uw knecht, JaHUaH, naar
Uw woord. | טֹוב
עָשִׂיתָ
עִֽם־עַבְדְּךָ
יְהוָה
כִּדְבָרֶֽךָ׃ |
74 | Wie U
vrezen, zien mij, en verblijden zich, want Uw woord [of: Uw spreken] heb ik verwacht. | יְרֵאֶיךָ
יִרְאוּנִי
וְיִשְׂמָחוּ
כִּי
לִדְבָרְךָ
יִחָֽלְתִּי׃ |
81 | Vervuld
van Uw heil [Hebr.: li- Teshu‘a-tekha] is mijn
ziel; Uw woord [of: Uw spreken] heb ik
verwacht. | כָּלְתָה
לִתְשׁוּעָתְךָ
נַפְשִׁי
לִדְבָרְךָ
יִחָֽלְתִּי׃ |
89 | Voor
eeuwig, JaHUaH, staat Uw woord vast
in de hemel. | לְעֹולָם
יְהוָה
דְּבָרְךָ
נִצָּב
בַּשָּׁמָֽיִם׃ |
101 | Van heel
de slechte weg heb ik mijn voeten geweerd, opdat ik Uw woord in acht
zou nemen. | מִכָּל־אֹרַח
רָע כָּלִאתִי
רַגְלָי לְמַעַן
אֶשְׁמֹר
דְּבָרֶֽךָ׃ |
105 | Een
lamp voor mijn voet is Uw woord, en
licht op mijn pad. | נֵר־לְרַגְלִי
דְבָרֶךָ
וְאֹור
לִנְתִיבָתִֽי׃ |
107 | Ik ben
uitermate vernederd, JaHUaH, doe mij leven overeenkomstig Uw woord
[of: zoals U gezegd hebt]. |
נַעֲנֵיתִי
עַד־מְאֹד
יְהוָה
חַיֵּנִי
כִדְבָרֶֽךָ׃ |
114 | Mijn
Schuilplaats en mijn Schild bent U; Uw woord [of:
Uw spreken] heb ik verwacht. | סִתְרִי
וּמָגִנִּי
אָתָּה
לִדְבָרְךָ
יִחָלְתִּי׃ |
130 | Het
openen van Uw woorden geeft licht, het laat de eenvoudigen
begrijpen. | פֵּתַח
דְּבָרֶיךָ
יָאִיר
מֵבִין
פְּתָיִים׃ |
139 | Vervuld
heeft mij mijn passie, want vergeten [of:
verwaarloosd] hebben mijn tegenstanders Uw woorden. |
צִמְּתַ֥תְנִי
קִנְאָתִ֑י
כִּֽי־שָׁכְח֖וּ
דְבָרֶ֣יךָ
צָרָֽי׃ |
147 | Geanticipeerd heb ik op de ochtendschemering,
en heb om hulp geroepen; Uw woord [Q; K: Uw woorden]
[of: Uw spreken] heb ik verwacht. |
קִדַּ֣מְתִּי
בַ֭נֶּשֶׁף
וָאֲשַׁוֵּ֑עָה
[לדבריך כ]
(לִדְבָרְךָ֥ ק)
יִחָֽלְתִּי׃ |
160 | Heel
Uw woord is waarheid [of: betrouwbaar],
en tot in eeuwigheid heel de maatregel van Uw gerechtigheid. |
רֹאשׁ־דְּבָרְךָ֥
אֱמֶ֑ת
וּ֝לְעוֹלָ֗ם
כָּל־מִשְׁפַּ֥ט
צִדְקֶֽךָ׃ |
161 | Machtigen hebben mij zonder reden vervolgd; en voor Uw woord [Q; K: voor Uw woorden] heeft mijn hart diep
ontzag gehad [of: gevreesd]. |
שָׂרִים
רְדָפוּנִי
חִנָּם
[ומדבריך כ]
(וּמִדְּבָרְךָ
ק) פָּחַד
לִבִּי׃ |
169 | Laat
mijn hartenkreet [of: mijn roep - zowel vragend
als lovend] naderen voor Uw aangezicht, JaHUaH; overeenkomstig
Uw woord, maak mij verstandig. | תִּקְרַב
רִנָּתִי
לְפָנֶיךָ
יְהוָה
כִּדְבָרְךָ
הֲבִינֵנִי׃ |
Psalm 119: 9, 16, 17, 25, 28, 42, 43, 49,
57, 65, 74, 81, 89, 101, 105, 107, 114, 130, 139, 147, 160, 161, 169
We zien hier hetzelfde beeld als bij het woord ’imrah, namelijk dat de Psalmist enthousiast is over alles wat God
tot hem heeft gesproken, via de geschreven Torah én heel persoonlijk. Hij ziet er telkens weer naar uit en let
er goed op. Hij bidt dat God Zelf Zijn woorden ook in hem doet beklijven.
Het spreken van God is alles voor hem: leven, licht, leiding, ... En zowel
wat God al tot hem heeft gesproken – onder andere Zijn beloften van
heil –, als het uitzien naar Gods spreken in de toekomst, geeft hem
veel hoop voor die toekomst.
Hallelu-JaH!
Noten
Wat betreft de hier gehanteerde vertaling, zie: ‘Psalm 119 – Een prachtig loflied op, en leerdicht over, de Torah
– inleiding en uitleg van enkele kernwoorden’.
Vorige artikelen in de serie Psalm 119 – Een prachtig loflied op, en leerdicht over, de
Torah: ‘inleiding en uitleg van enkele kernwoorden’, ‘deel -
’aleph’, ‘deel -bet en -gam’, ‘deel -dalt en
-áh’, ‘deel -
wav en - zan’, ‘deel - chét en -
tét’, ‘deel - jad en - kaph’, ‘deel - lam,
- mu en
- nun’, ‘deel - sin/samekh, - ‘ajnu en
- pu’,
en ‘deel - tsad, - quph
en - raisu’, ‘deel - shad en - tav’, ‘De integrale Bijbeltekst van deze bijzondere Psalm’,
‘de verzen waarin het woord Torah
voorkomt’, en ‘de verzen
waarin ’imrah (spreken, woord) voorkomt’.
Zie ook de artikelen-serie over de
Torah.
|