De veelzeggende Naam van God (17)Wat we leren uit de verzoeking van Jeshu‘a in de woestijn
André H. Roosma 17 juni 2019
Is er in het Nieuwe Testament ook iets te leren over de heerlijke Naam van
God, יהוה - JaHUaH? 1
Ja, dat is er zeker! Ook in het Nieuwe Testament zien we de grote Naam van God
beschreven worden en vinden we aanwijzingen over de manier waarop ook wij met
de glorievolle Naam om moeten gaan, onder andere in de manier waarop onze Heer,
Jezus (Jeshu‘a) Zelf, de glorierijke Naam gebruikte.
Het is bijvoorbeeld opvallend, hoe vaak Jezus teksten uit het Eerste Testament
citeerde waarin de heerlijke Godsnaam voorkomt. Eén en ander is heel duidelijk
in de passages over de situatie waarin Jezus tot drie maal toe in de woestijn
verzocht werd door de tegenstander, zoals opgetekend in Mattheus 4: 1-11
(zie ook Lukas 4). Uit de geciteerde
Bijbelteksten uit het Eerste Testament neem ik hier het gebruik van de
heerlijke Godsnaam over, omdat alles erop wijst dat Jezus deze teksten
letterlijk citeerde uit de Hebreeuwse originelen. In het hogepriesterlijk gebed
(Johannes 17, met citaat uit Psalm 22) noemt Jezus
dat Hij Gods Naam weer aan Zijn leerlingen bekend heeft gemaakt.
1 Toen werd Jezus door
de Geest naar de woestijn geleid om verzocht te worden door de kwaadspreker.
2 En nadat Hij veertig dagen en veertig nachten
gevast had, kreeg Hij ten slotte honger. 3 En de
verzoeker kwam en zei tot Hem: „Indien U Gods Zoon bent, zeg dan, dat deze
stenen broden worden.” 4 Maar Hij antwoordde en
zei: „Er staat geschreven: “De mens leeft niet alleen van brood, maar van
alles wat uit de mond van JaHUaH uitgaat.””
Mattheüs 4: 1-4; met citaat uit Deuteronomium 8: 3
5 Toen nam de
kwaadspreker Hem mee naar de heilige stad en hij stelde Hem op de rand van
het dak van de tempel, 6 en zei tot Hem: „Indien U
Gods Zoon bent, werp Uzelf dan naar beneden; er staat immers geschreven: “Aan
Zijn engelen zal Hij opdracht geven aangaande jou, en op de handen zullen zij
je dragen, opdat je je voet niet aan een steen stoot.” 7 Jezus zei tot hem: „Er staat ook geschreven: “Je zult JaHUaH,
jouw God, niet verzoeken.””
Mattheüs 4: 5-7; met citaten uit Psalm 91: 11-12; en
Deuteronomium 6: 16
Opvallend is dat de tegenstander hier niet bij vers 9 van Psalm 91 begint,
waarin Gods Naam JaHUaH genoemd wordt.
8 Wederom nam de
kwaadspreker Hem mee naar een zeer hoge berg en hij toonde Hem al de
koninkrijken van de wereld en hun heerlijkheid, 9 en zei tot Hem: „Dit alles zal ik U geven, indien U U nederwerpt en
mij aanbidt.” 10 Toen zei Jezus tot hem: „Ga weg,
tegenstander! Er staat immers geschreven: “JaHUaH, jouw God, zul je
aanbidden (vrezen) en Hem alleen dienen.” ” 11 Toen
liet de kwaadspreker Hem met rust en zie, engelen kwamen en dienden
Hem.
Mattheüs 4: 8-11; met citaat uit Deuteronomium 6: 13-14
Een aantal dingen vallen in dit hele gedeelte, deze drie steeds sterkere
verzoekingen, bijzonder op. Het eerste is dat Jezus gewoon bij Zijn Naam wordt
genoemd, maar de tegenstander alleen wordt aangeduid met het kwalijke wat hij
deed: kwaadspreker, verzoeker. Zijn naam kennen we niet.2 Het al dan niet
noemen van iemands naam was in die tijd en cultuur namelijk gekoppeld aan de
vraag of je die persoon persoonlijk kende en wilde eren. De Bijbel wil wel
Jezus (Jeshu‘a) kennen en eren, maar de
tegenstander hoeven we niet persoonlijk te kennen en al helemaal niet te
eren!
Ook valt op dat de tegenstander aan Jezus allerlei slinkse korte weggetjes
aanbiedt naar Zijn doel, buiten God de Vader om, maar dat Jezus daar beslist
niet op in gaat. Verder valt op dat Jezus Gods Woord citeert, maar dat de tegenstander dat ook
doet. Het citeren van Gods Woord zegt op zichzelf genomen dus nog weinig over of
iemand al dan niet betrouwbaar is. Wat meer zegt, is hoe ze over God spreken,
en bijvoorbeeld of ze al dan niet de persoonlijke Naam van God gebruiken.
De tegenstander gebruikt De Naam beslist niet. We kunnen dat in verband
brengen met het feit dat hij bepaald geen goede band met God had (!), en God
niet wilde eren. Zoals gezegd: Het al dan niet noemen van iemands naam was
in die tijd en cultuur gekoppeld aan de vraag of je die persoon persoonlijk
kende en wilde eren. Het is duidelijk dat de tegenstander God beslist
niet wilde eren. Daarentegen gebruikt Jezus juist wél, en zelfs in élk antwoord, de heerlijke en
liefelijke Naam JaHUaH – Hij had wél een goede, persoonlijke band
met Zijn en onze hemelse Vader, JaHUaH, en was er voortdurend op gericht,
Hem te eren!
In andere artikelen heb ik al aangegeven hoe de heerlijke Naam de rijke
weerspiegeling is van de machtige, actieve en liefdevolle aanwezigheid van
JaHUaH. En hier zien we dus dat die actieve en liefdevolle aanwezigheid
van JaHUaH, en Zijn band met Hem en ontzag voor Hem en Zijn Woord,
voor Jezus ruim voldoende reden was om niet op de verzoekingen van de
tegenstander in te gaan. Hij bleef liever gehoorzaam aan Zijn dierbare hemelse
Vader, JaHUaH, en Diens Woord.
Van dit verhaal is dus veel te leren over het gebruik van namen. De Bijbel
noemt de Naam van Jezus veelvuldig, de naam van de tegenstander niet.
Jezus citeerde passages uit het Eerste Testament waarin de heerlijke Naam
van God, JaHUaH, voorkwam, en eerde zó God de Vader in de hemel.
De tegenstander vermijdt het om Gods heerlijke Naam te noemen.
De vraag aan ons is: wiens voorbeeld willen we volgen?
Hallelu JaHUaH !
Noten
1 |
De glorierijke Naam van God, en ook andere namen, geef
ik hier zo goed mogelijk weer vanuit het oudste Hebreeuwse origineel. Voor meer achtergrond informatie over de glorierijke Naam van God,
JaHUaH, zie: André H. Roosma, ‘De wonderbare en
liefelijke Naam van de God Die er was, Die er is, en Die er zijn zal’ , uitgebreide Accede!/Hallelu-JaH! studie (ca. 90 p.), juli 2009 (op p.44 hiervan
gaf ik de inhoud van dit artikel ook al kort aan).
Zie ook de overige artikelen in deze serie: ‘De veelzeggende Naam van
God’, te vinden onder de kop ‘Artikelen over de glorierijke Naam van God: יהוה’, op de artikelen-pagina, en onderaan dit artikel. |
2 |
De Griekse titels die in de grondtekst voor hem
gebruikt worden, zijn: diabolos, soms verbasterd tot duivel, maar in
feite gewoon een aanduiding die zegt dat hij een kwaadspreker is, iemand die
verdeeldheid zaait; en peirazo - verzoeker. Het Eerste Testament
gebruikt vooral de Hebreeuwse titel satan - tegenstander. Jezus
gebruikt deze titel hier ook in vers 10. Deze titels worden overigens allemaal
ook voor mensen gebruikt, en zijn zeker geen unieke aanduiding zoals een
persoonlijke naam. |
Vorige artikelen in deze serie ‘De veelzeggende Naam van God’: ‘(1) Zijn Aanwezigheid in de door Salomo gebouwde tempel’; ‘(2) Om overal bekend te maken, en niet te verzwijgen!’; ‘(3) De namen van mensen die verwezen naar de grote Naam’; ‘(4) Gods glorierijke Naam יהוה - JaHUaH
aanroepen; waar staat dat in de Bijbel?’; ‘(5) De betekenis van Gods glorierijke
Naam יהוה -
JaHUaH’; ‘(6) Behoudenis in het aanroepen van de
Naam’; ‘(7) de Lofzangen van Mariam en
Channah’; ‘(8)
Gods dierbare Naam kennen en aanroepen, en de gevolgen daarvan’; ‘(9) In de Bijbel krijgen belangrijke
personen een naam’; ‘(10) De ellende als er niemand is die
Gods heerlijke Naam aanroept’; ‘(11) Het unieke ‘ZIJN’ van God – van nature krijgen we er
geen vat op!’; ‘(12) In de zesde eeuw voor Christus
door de Joden nog gewoon gebruikt’; ‘(13) Hoe belangrijk Jeshu‘ah namen vindt’; ‘(14) De mythe van de ontbrekende klinkers’; ‘(15) Ook niet-Israëlieten kenden en gebruikten de Naam’; ‘(16) Ook niet-Israëlieten kenden en gebruikten de Naam (2)’.
|