Het huwelijksverbond in de Bijbel (6) / De Torah (10) - Het nieuwe verbond als hartsrelatieAndré H. Roosma 18 december 2012
Dit artikel is een vervolg op de serie artikelen over het huwelijksverbond in de Bijbel als
afbeelding van Gods relatie met Zijn Bruid, en ook op de serie artikelen over
de Torah. Want in feite gaan die twee series maar
over één ding...
Zie, de dagen komen, spreekt JaHUaH, dat
Ik met het huis van Isra’el en met het huis van Jehudah een nieuw verbond zal sluiten. Niet als het verbond, dat Ik met
hun vaderen gesloten heb, toen Ik hun hand aangreep, om hen uit het land
Egypte uit te voeren, dat verbond van Mij dat zij vernietigd hebben,
hoewel Ik hen getrouwd had, spreekt JaHUaH. Maar dit is het
verbond, dat Ik na die dagen met het huis van Isra’el sluiten zal,
spreekt JaHUaH: Ik zal Mijn Torah in hun binnenste geven, en
zal die in hun hart schrijven; en Ik zal hun tot een God zijn, en zij zullen
Mij tot een volk zijn. En zij zullen niet meer iedereen zijn naaste en elk
zijn broer onderwijzen, zeggende: Onderhoud een diepe relatie met
JaHUaH! want zij zullen allemaal een diepe relatie met Mij hebben,
van hun kleinste af tot hun grootste toe, spreekt JaHUaH; want Ik zal
hun ongerechtigheid vergeven, en hun zonden niet meer gedenken.
Jirme-Jahu (Jeremia) 31: 31-341
In deze profetie, die Jirme-Jahu (Jeremia) namens JaHUaH tot het volk Isra’el mocht uitspreken, gaf God JaHUaH aan dat Hij Zijn verbond met Isra’el
wilde verdiepen. Het bij de Sinaï gesloten verbond leidde er namelijk toe dat
mensen het soms wel aan de buitenkant gingen volgen als betrof het
een aantal regeltjes die je op moet volgen om iets te bereiken, maar niet met
hun hart. En dát was niet Gods bedoeling! Gods bedoeling was dat Isra’el Zijn
liefdespartner zou worden, die zich met heel haar hárt aan Hem zou geven.
Ik denk dat Gods hart inwendig huilde toen Hij later, tegen het einde van de
tijd van het Eerste Testament, deze boodschap tot hen sprak via de profeet
Zekhar-Jahu (Zacharia):
Aldus sprak JaHUaH van de menigten,
zeggende: Richt een waarachtig gericht, en bewijs elkaar goedertierenheid
en barmhartigheid; Onderdruk weduwe noch wees, vreemdeling noch arme. Bedenk in
je hart geen kwaad tegen elkaar. Maar zij weigerden er acht op te slaan,
zij zetten hun schouder er dwars tegenin en stopten hun oren toe om niet te
hoeven luisteren. En zij maakten hun hart als een diamant, om maar niet de
Torah en de woorden te horen, die JaHUaH van de menigten zond door Zijn
Geest, gegeven via de eerdere profeten. Daardoor ontstond een grote toorn
vanuit JaHUaH van de menigten. Zekhar-Jahu (Zacharia) 7:
9-12
Het probleem van Gods volk Isra’el ten tijde van Jirme-Jahu en Zekhar-Jahu was
dat hun hart hard was geworden. Het was niet zacht en ontvankelijk voor Gods
grote liefde. Zodoende bleef het koud en afstandelijk. Als er al
godsdienstigheid was, was het voor de vorm, voor de buitenkant, en niet van
harte. En dat is een ontkenning van de liefdesband die JaHUaH met hen zocht en die Hij nog steeds zoekt.
Zei Jeshu‘ah (Jezus) in de Bergrede
(Mattheus 5)2 in feite niet precies
hetzelfde, toen Hij daar aanwijzingen uit de Torah aanscherpte? Jezus liet
daar zien, dat het Hem niet gaat om een gehoorzaamheid aan de buitenkant of
naar de letter, maar om een totale verandering van hart, die in alle
facetten van het leven te zien zal zijn.
Helemaal nieuw was dit ook weer niet, want al vanaf het allereerste begin
was die vernieuwing van hart het doel. In Deuteronomium schreef Mozes
er al over hoe JaHUaH, hun God, hun hart
wilde besnijden om Hem met heel hun hart lief te hebben:
En JaHUaH, je God, zal je hart
besnijden, en het hart van je zaad, om JaHUaH, je God,
lief te hebben met je hele hart en met je hele ziel, opdat je zult
leven. En JaHUaH, je God, zal al die vloeken leggen op je vijanden
en op je haters, die je vervolgd hebben. Je zult je bekeren, en aan de stem
van JaHUaH gehoorzaam zijn, en je zult doen al Zijn geboden, die ik
je heden opleg. En JaHUaH, je God, zal je doen overvloeien in al het
werk van je hand, in de vrucht van je buik, en in de vrucht van je beesten,
en in de vrucht van je land, ten goede; want JaHUaH zal terugkeren,
om Zich over je te verblijden ten goede, net zo als Hij Zich over
je voorouders verblijd heeft; Wanneer je aan de stem van JaHUaH, je
God, gehoorzaam zult zijn, houdende Zijn geboden en Zijn inzettingen, die in
dit boek van de Torah geschreven zijn; wanneer je je zult bekeren tot
JaHUaH, je God, met je hele hart en met je hele ziel. Want deze
instelling, waarop ik je heden instel, die is niet verborgen voor je, en die
is niet ver weg. Het is niet in de hemel, om te zeggen: Wie zal voor ons naar
de hemel varen, dat hij het voor ons hale en ons dit zal laten horen, dat
wij het doen? Het is ook niet aan de overzijde van de zee, om te zeggen: Wie
zal voor ons overvaren naar de overzijde van de zee, dat hij het voor ons
hale, en ons dit zal laten horen, dat wij het doen? Want dit woord is zeer
nabij je, in je mond, en in je hart, om het te doen. Zie, ik heb je
heden voorgesteld het leven en het goede, en de dood en het kwade. Want ik
stel je er heden op in, JaHUaH, je God, lief te hebben, in Zijn wegen
te wandelen, en te houden Zijn instellingen, en Zijn inzettingen, en Zijn
maatregelen, opdat je zult leven en je vermenigvuldigen, en JaHUaH,
je God, je zegene in het land, waar je naar toe gaat, om dat te erven. Maar
indien je hart zich zal afwenden, en je niet zult horen, en je
gedreven zult worden, dat je je voor andere goden buigt, en die dient, dan
verkondig ik jullie heden, dat je voorzeker zult omkomen; je zult de dagen
niet verlengen in het land, waar je over de Jordaan naartoe gaat, om
daarin te komen, dat je het erfelijk bezit. Ik neem heden tegen jullie tot
getuigen de hemel en de aarde; het leven en de dood heb ik je voorgesteld, de
zegen en de vloek! Kies dan het leven, opdat je zult leven, jij en je zaad.
Kies voor het liefhebben van JaHUaH, je
God, voor het gehoorzamen aan Zijn stem, en voor het je aan Hem hechten; want Hij is je leven en de lengte van je dagen; opdat je blijft in het
land, dat JaHUaH aan je vaderen, ’Abraham, Jitschaq en
Ja‘aqobh, gezworen heeft hun te zullen
geven. Deuteronomium 30: 6-20 (nadruk toegevoegd)
Toen Mozes geëindigd had al die woorden tot heel
Isra’el te spreken, zei hij tot hen: Zet je hart op al de woorden
waarmee ik je heden waarschuw, dat je je kinderen erop zult instellen, dat
zij erop letten al de woorden van deze Torah te doen.
Deuteronomium 32: 45-46 (nadruk
toegevoegd)
Alleen, neem zeer nauwlettend de instellingen en
de Torah in acht waarop Mozes, de dienaar van JaHUaH, je ingesteld
heeft, namelijk dat je JaHUaH, je God, liefhebt, in al Zijn wegen
wandelt, Zijn instellingen in acht neemt, en je aan Hem hecht, en dat
je Hem dient met heel je hart en met heel je ziel. Jozua 22: 5 (nadruk toegevoegd)
Wat hier opvalt, is weer de huwelijks-taal: „dat je JaHUaH, je God, liefhebt, ..., en je aan Hem hecht,
...’. Ja, dat werkwoord ‘zich hechten aan’ of
‘aanhangen’ is in de Hebreeuwse grondtekst inderdaad
hetzelfde als wat gebruikt wordt in Genesis 2: 24, de tekst over de
instelling van het huwelijk, waar we in Deel (1) al bij stilstonden.
Nog even terug naar de tekst uit Jirme-Jahu
waarmee ik hier begon. Weet u, wat mij daarin opviel toen ik hem voor dit
artikel opnieuw las? Dat is, dat God Zijn Torah
in de harten van de mensen wil leggen. Het nieuwe verbond is niet totaal
anders, staat niet los van de oude Torah.
Nee, het nieuwe verschilt van het oude doordat in het nieuwe die Torah niet van buitenaf is opgelegd, maar in ons hart
wordt gegeven door de Heilige Geest. Daarom werd die Heilige Geest ook gegeven
tijdens het Pinksterfeest, dat wil zeggen tijdens het feest waarop
gevierd werd dat God Zijn Torah had gegeven.
In het nieuwe Pinksterfeest werd het oude Pinksterfeest compleet, verdiept,
‘vervuld’, zou je kunnen zeggen. Zo zag ik dat in dit artikel in feite de lijn van het huwelijksverbond
(en mijn artikelen daarover) en die van de Torah bij elkaar komen. Dat werpt weer nog meer licht op de reden waarom ik eerder kon schrijven
dat de Torah ‘om te zoenen’ is.
De Torah bestaat inderdaad uit Gods aanwijzingen
om samen goed met Hem te leven, en is dus bedoeld als bron van vreugde en bepaald niet als
wet!
De Torah in ons hart staat in verband met wat
ik hier vertaalde als: „en Ik zal hun tot een God
zijn, en zij zullen Mij tot een volk zijn. ... want zij zullen allemaal een
diepe relatie met Mij hebben, van hun kleinste af tot hun grootste toe,
spreekt JaHUaH ...”. Het Hebreeuwse woord dat ik hier
vertaalde met zij zullen ... een diepe relatie [met Mij]
hebben is een woord dat in andere vertalingen wel vertaald wordt als
zij zullen ... [Mij] kennen.3 Het bevat
echter ook de notie die wel vertaald kan worden als zij zullen ... geslachtsgemeenschap hebben. Het gaat dus inderdaad om
een diepe, intieme relatie, als van man en vrouw in een goed huwelijk, en
bepaald niet om een oppervlakkig kennen zoals we een kennis op afstand
‘kennen’. Ook via de Torah leren we als Gemeente, als
Isra’el, als Bruid, onze Bruidegom kennen. We leren wat Hij voor ons
deed en doet. We leren hoe Hij is. We leren Zijn liefde en genade te
ontvangen, ervan te genieten. En als we Hem dan wederkerig ook leren
liefhebben, weten we intussen, ook door die geschreven Torah die we ons intussen in ons hart eigen hebben
gemaakt, waar Hij wel en niet van houdt en wat wel en niet bij Hem past...
Hallelu JaH !
Voetnoten
1 |
Bij de profeet Jesha-Jahu (Jesaja) vinden we deze profetie:
1 Hoor naar Mij, jullie die de gerechtigheid
najagen, jullie die JaHUaH zoeken! aanschouw de rots, waaruit
jullie gehouwen zijn, en de kuil van de put, waaruit jullie gegraven
zijn.
2 Aanschouw Abraham, jullie vader, en Sarah, die jullie gebaard heeft;
want Ik riep hem, toen hij nog alleen was, en Ik zegende hem, en Ik
vermenigvuldigde hem.
3 Want JaHUaH zal Tsion troosten, Hij zal troosten al haar woeste
plaatsen, en Hij zal haar woestijn maken als ‘Eden, en haar wildernis
als de tuin van JaHUaH; vreugde en blijdschap zal daarin gevonden
worden, een loflied en het geluid van gezang.
4 Luister naar Mij, Mijn volk! en Mijn natie, hoor naar Mij! want
de Torah zal van Mij uitgaan, en Ik zal Mijn beschermende maatregel
tot een licht spoedig laten opgaan voor de volken.
5 Mijn gerechtigheid is nabij, Mijn heil trekt uit, en Mijn armen zullen de
volken richten; op Mij zullen de eilanden wachten, en op Mijn arm zullen zij
hopen.
6 Hef jullie ogen op naar de hemel, en aanschouw de aarde beneden; want de
hemel zal als een rook verdwijnen, en de aarde zal als een kleed verslijten,
en net zo zullen haar inwoners sterven; maar Mijn Heil [Jeshu‘a-ti] zal in eeuwigheid zijn,
Mijn gerechtigheid zal niet verbroken worden.
7 Hoor naar Mij, jullie, die de gerechtigheid kent, volk, in wiens
harten Mijn Torah is! vrees niet de smaad van stervelingen, en wees
niet ontsteld door hun smaadwoorden.
8 Want de slijtage zal ze opeten als een kleed, en de mot zal ze opeten
als wol; maar Mijn gerechtigheid zal bestaan tot in eeuwigheid, en Mijn Heil
[Jeshu‘a-ti]
tot in alle generaties. Jesha-Jahu (Jesaja) 51: 1-8 (nadruk
toegevoegd)
De combinatie van ‘hart’ en ‘Torah’ vinden we verder
ook in: 2 Koningen 10: 31; 23: 25; 2 Kronieken 31: 21; Ezra 7: 10;
Job 22: 22; Psalm 37: 31; 119: 34, 70; en Spreuken 3: 1. |
2 |
Jezus onderwees daar Zijn discipelen, zeggende:
Zalig de armen van geest; want van hun is het
Koninkrijk van de hemelen. Zalig die treuren; want zij zullen vertroost worden. Zalig de zachtmoedigen; want zij zullen het aardrijk beerven. Zalig die hongeren en dorsten naar de gerechtigheid; want zij zullen
verzadigd worden. Zalig de barmhartigen; want hun zal barmhartigheid geschieden. Zalig de reinen van hart; want zij zullen God zien. Zalig de vreedzamen; want zij zullen Gods kinderen genaamd worden. Zalig die vervolgd worden om van de gerechtigheid wil; want hunner is
het Koninkrijk van de hemelen. Zalig zijn jullie, als de mensen jullie smaden en vervolgen, en liegende
allerlei kwaad tegen jullie spreken, omwille van Mij. Verblijd en verheug jullie; want jullie loon is groot in de hemelen; want net
zo hebben zij de profeten vervolgd, die voor jullie geweest zijn.
Mattheus 5: 2-12
Meen niet, dat Ik gekomen ben, om de Torah of de
Profeten te ontbinden; Ik ben niet gekomen, om die te ontbinden, maar te
vervullen.
Want voorwaar zeg Ik jullie: Totdat de hemel en de aarde voorbijgaan,
zal er niet een jota noch een tittel van de Torah voorbijgaan, totdat alles
zal zijn gebeurd.
Dus wie dan een van deze minste geboden zal ontbonden, en de mensen zo
onderwezen zal hebben, die zal de minste genoemd worden in het Koninkrijk
van de hemelen; maar wie deze gedaan en onderwezen zal hebben, die zal
groot genoemd worden in het Koninkrijk van de hemelen.
Want Ik zeg jullie: Tenzij jullie gerechtigheid overvloediger zal zijn
dan die van de Schriftgeleerden en van de Farizeeën, zullen jullie in
het Koninkrijk van de hemelen helemaal niet binnenkomen. .... Jullie hebben gehoord, dat van de ouden gezegd is: Pleeg geen overspel.
Maar Ik zeg jullie, dat wie een vrouw aanziet, om haar te begeren, die heeft
in zijn hart al overspel met haar gepleegd.
.... Er is ook gezegd: Wie zijn vrouw zal verlaten, die geve haar een
scheidbrief. Maar Ik zeg jullie, dat wie zijn vrouw verlaten zal, anders dan
vanwege hoererij, die maakt, dat zij overspel pleegt; en wie de verlatene
zal trouwen, die pleegt overspel.
.... Jullie hebben gehoord, dat er gezegd is: Heb je naaste lief, en haat je
vijand.
Maar Ik zeg jullie: Heb jullie vijanden lief; zegen hen die jullie
vervloeken; doe wel aan degenen, die jullie haten; en bid voor degenen,
die jullie geweld aandoen, en die jullie vervolgen;
Zodat jullie [ten volle; ook in je levenswandel]
kinderen zult zijn van jullie Vader, Die in de hemelen is; want Hij doet
Zijn zon opgaan over slechten en goeden, en laat het regenen over
rechtvaardigen en onrechtvaardigen.
Want als jullie liefhebben, wie -omgekeerd- jullie liefhebben, welk
loon hebben jullie? Doen ook de tollenaars niet hetzelfde?
En indien jullie alleen jullie broeders groet, wat doen jullie boven anderen?
Doen ook de tollenaars niet net zo?
Wees dan volmaakt, zoals jullie Vader, Die in de hemelen is, volmaakt
is.
Mattheus 5: 17-20, 27-28, 31-32, 43-48
Vergelijk ook:
De rechtvaardigen zullen de aarde erfelijk
bezitten, en in eeuwigheid daarop wonen. De mond van de rechtvaardige
vermeldt wijsheid, en zijn tong spreekt het recht. De Torah van zijn
God is in zijn hart; zijn voeten zullen niet uitglijden. Psalm 37: 29-31 |
3 |
Dit is de Hebreeuwse werkwoordsstam יָדַע - jada‘, die we
in deel (3) - Hoe God Zijn Bruid voor Zich
wint al tegenkwamen. Dit staat voor: goed kennen of begrijpen, maar kan
ook vertaald worden als: gemeenschap hebben met (zowel mentaal als lichamelijk/seksueel). Hier spreekt het dus van de
grootst mogelijke mate van wederzijds begrip en intimiteit die er zal zijn
tussen God JaHUaH en Zijn volk. |
Hiervoor gepubliceerde artikelen in deze serie over
Het huwelijksverbond in de Bijbel zijn: (1) – Het begin
(1 dec. 2012); (2) – Afbeelding van de relatie tussen
God en Zijn volk (5 dec. 2012); (3) – Hoe God Zijn Bruid voor Zich
wint (10 dec. 2012); (4) – De oude Bijbelse huwelijkssluiting
in twee stappen (13 dec. 2012); (5) – Gods verbondssluiting met
Israël (15 dec. 2012).
De volgende artikelen in deze serie zijn: (7) – Jozef en Maria
(23 dec. 2012); (8) – Jezus komt juist in onze nacht
(28 dec. 2012); (9) – Het Sinaï-Verbond als schets
van het Verbond in Christus
(3 jan. 2013); (10) – Gods intense liefde voor Zijn
Bruid, en haar reactie van ontrouw
(7 jan. 2013); (11) – Gods doel met de mens
(19 jan. 2013); (12) – een tweetal Bijbelgedeelten in
perspectief (3 feb. 2013).
De andere korte artikelen in de serie over De
Torah zijn:
|